sportcolumn 2 BRUZZ 1552
Column

Estafette: de hedendaagse kunst in cricket en baseball

Ken Lambeets
© BRUZZ
21/12/2016

Al eens een bezoek gebracht aan Le Grand-Hornu? Sinds enige tijd huisvest het opgeknapte fabrieksgebouw in de Borinage een museum voor hedendaagse kunst, met tal van tijdelijke tentoonstellingen.

Eén ervan betreft het werk van Peter Downsbrough. Op bestaande prentbriefkaarten bracht de kunstenaar rechte lijnen en af en toe een letter aan. “Zo verstoort hij onze perceptie, onze herkenningspunten en onze interpretatie van de ruimte,” lees ik op een groot bord aan de ingang van de zaal. Met oprechte interesse kijk ik naar de verschillende ansichtkaarten. Ofwel herken ik de plekken op de foto, ofwel niet, maar om mijn perceptie te verstoren volstaan enkele verticale lijnen duidelijk niet.

Het is niet de eerste keer dat hedendaagse kunst me koud laat. Vorig jaar bezocht ik op reis in Bilbao het Guggenheim Museum. Eveneens een prachtig gebouw dat een nieuwe dynamiek aan de stad gaf, maar van de opgeblazen hondjes of de in een vacuüm getrokken aquarium basketballen van Jeff Koons werd ik niet wild. Koons mag dan een van de best betaalde nog levende kunstenaars ter wereld zijn, als zijn kunstwerken al emoties bij me oproepen, dan zijn het woede en verontwaardiging – en dat voor alle duidelijkheid niet om de juiste redenen.

Eenzelfde verhouding heb ik met sommige sporten. Als ik op zaterdagochtend ga joggen in het Jubelpark kom ik weleens een groep Indiase cricketspelers tegen. Mijn hartslag gaat altijd de hoogte in wanneer ik hen passeer, uit schrik om het balletje tegen mijn hoofd te krijgen.

Alles draait om de persoon die met een stok met een vreemde uitstulping – een misvormde roeispaan, zeg maar – tegen een bal moet slaan, de andere spelers staan maar wat rond te hupsen en te lummelen. Als ze niet oppassen, schieten ze nog eens wortel. Als de slagman het balletje raakt, wat niet eens zo eenvoudig lijkt, krijgt hij minstens schouderklopjes van zijn ploegmaats, soms wordt hij zelfs toegejuicht.

De sport, een soort ingewikkelde variant van baseball, heeft me nooit erg aantrekkelijk geleken. Net zoals gezelschapsspelletjes waarvan de uitleg van het reglement langer duurt dan het spel zelf, zijn sporten met een teveel aan regels niet aan mij besteed. Cricket wordt daarenboven gespeeld op een vreemd ovalen veld met een doorsnede van ongeveer 150 meter en bezit een teveel aan jargon: over, wicketkeeper, bowler, no-ball, enzovoort. Met wat tegenslag kan een wedstrijd tot vijf dagen duren.

Toch is cricket na voetbal de populairste sport ter wereld. De sport zou volgens sommige bronnen in de zestiende eeuw in Vlaanderen zijn ontstaan, getuige enkele cricketspelers op schilderijen van Pieter Bruegel.

Zelfs ondanks dat mooie sporthistorische argument moet ik niets van cricket hebben. Om even de psychoanalytische toer op te gaan: misschien is mijn aversie wel terug te voeren tot mijn jeugd. In de turnles op school speelden we weleens honkbal. Daar werd ik nooit erg blij van. Het allerleukste aan honkbal is dat je zelf tegen de bal mag slaan. Het stomme is dat je daar telkens tergend lang op moet wachten.

In de wachtrij beeld ik me in hoe ik het balletje naar een onbereikbare plaats zal slaan, over de omheining van het belendende braakliggende terrein.

Eindelijk is het aan mij. Na twee pogingen heb ik het balletje nog altijd niet geraakt – bij de derde poging is het erop of eronder.

Pats! Ditmaal raak ik de bal wel goed, die heel hoog het veld in vliegt. Ik spurt weg en lijk vertrokken voor een homerun. Net voor de bal de grond raakt, wordt hij opgevangen door iemand van de andere ploeg. “Vangbal!”, roepen de spelers van de andere ploeg in koor.

“Vangbal” is met voorsprong de idiootste regel van baseball. Als iemand van de tegenpartij de bal kan vangen nog voor die op de grond is gevallen, wisselen de twee ploegen meteen van kant. Ik word met andere woorden niet alleen uitgelachen door de andere ploeg, al mijn ploegmakkers zijn boos op me. En dat na zo een mooie slag. Ik heb lak aan het spel en aan de wereld.

Terug naar Le Grand-Hornu. Indrukwekkender dan de tentoonstellingen, is het fabrieksgebouw zelf. Op het voormalige mijnbouwcomplex en in de arbeiderswijk errond is het mooi wandelen. Sinds 2012 staat het op de lijst met Werelderfgoed van Unesco. Helaas ontbreekt er een zaal met uitleg over de geschiedenis van de site. Die zouden ze gerust mogen inruilen voor een van de tijdelijke tentoonstellingen.

Tussen het ingenieursgebouw, de machinezaal en de arcades-ateliers ligt een prachtig ovalen grasveld. Ideaal voor een partijtje cricket, als er geen standbeeld van Le-Grand-Hornu-stichter Henri De Gorge in het midden van het plein had gestaan. Dan toch maar niet.

Freelancejournalist Ken Lambeets houdt van literatuur en van echte sporten

Estafette

In Estafette schrijven BRUZZ-journalisten Filip Van Der Elst, Bram Van de Velde en Ken Lambeets om beurten over sporten in Brussel.    

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Column, Sport, Estafette

Lees ook

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni