Mechbal Mia Trading c Saskia Vanderstichele

50 jaar Marokkaanse immigratie: drie families, drie verhalen

Kim Verthé
12/02/2014

“De eerste generatie Marokkanen in België was meegaand en wijs. De tweede ging al graag eens uit. De derde en de vierde generatie, daar is niets meer mee aan te vangen,” grapt Mohammed Mechbal. BDW dronk liters thee en sprak met drie Marokkaanse families over 50 jaar Marokkaanse immigratie in Brussel.

Familie Mechbal

Op de terreinen van de Vroegmarkt, langs de kanaalzone, heerst bedrijvigheid. Mia Trading, in Europa de tweede grootste importeur van exotische en mediterrane producten, houdt er kantoor. In de opslagplaats lachen kilo’s olijven, dadels, noten en Bourazathee je toe.

“Deze importzaak is begonnen als een toevallig project,” zegt Mohammed Mechbal (57), pater familias en oprichter en CEO van Mia Trading. Hij begon zijn loopbaan immers als opvoeder voor de dienst jeugdbescherming. “Op een gegeven moment belandde ik met een zware hernia in Saint-Luc. Een ondernemende neef kwam me daar bezoeken en bleef maar aan mijn mouw trekken om samen een handelszaak op te zetten. Bovendien ontmoette ik in het ziekenhuis een oude man die aardappelen en sjalotten exporteerde naar Marokko en Portugal, en die op het punt stond zijn boerderij in Aalst te verkopen. Ik had toen niet de financiële middelen om die te kopen, maar het gaf me wel de ‘goesting’ om iets op poten te zetten. Ik heb twee jaar verlof zonder wedde genomen, en voilà, ik ben nog altijd op verlof zonder wedde.”

Mohammed maakte kennis met ons land als dertienjarige knaap. “Ook dat was toevallig. Een oudere broer werkte toen in Duitsland bij de Bundesbahn. Een andere broer was hem gevolgd. Maar toen die laatste in Brussel-Zuid de overstap zou maken naar Frankfurt, ontmoette hij een werkgever die hem een contract aanbood in een fabriek voor industrieel linnen. In 1970 maakten mijn ouders en ik, op weg naar Mekka, bij beiden een langere tussenstop. De tocht ging via Europa, de Balkan en Turkije, aangezien het in die tijd onrustig was in Algerije en Libië. (In Algerije en Libië hadden respectievelijk de kolonels Boumédienne en Kadhafi staatsgrepen gepleegd en militaire dictaturen geïnstalleerd, nvdr.).”

“In het holst van een laatzomerse nacht kwamen we in Brussel aan. Ik herinner me nog steeds de geur van het brood dat ik die eerste ochtend ging halen in de Gentsesteenweg – toen ook al een winkelstraat. Ik had nooit van Walt Disney gehoord, maar ik waande me wel in een sprookjeswereld. Toen Kerstmis naderde, werden overal lichtjes opgehangen en verstuurden we postkaarten – een gewoonte van mijn schoonzus, die Belgische was. Dat positieve, haast feeërieke gevoel deed me besluiten te blijven. Mijn ouders keerden terug naar Marokko, ik bleef achter met een foto van mijn moeder. Uiteraard hing ik toen nog half aan haar navelstreng en heb ik me ontworteld gevoeld. Maar ik wilde hier naar school.”

Mohammed ontmoette zijn vrouw Malika toen hij nog opvoeder was. Haar broer kampte met schoolproblemen, en werd begeleid door Mohammed. “We trouwden in 1983. Twee jaar later kregen we ons eerste kind, Ilheme.”

Malika’s verhaal liep enigszins anders. “Mijn vader, intussen gestorven, is hier zoals zovelen ongeletterd gearriveerd. Mijn ouders waren in Marokko jong getrouwd, en waren nooit naar school gegaan. In 1964 kon mijn vader als havenarbeider aan de slag aan het kanaal van Willebroek. Hij laadde binnenschepen met kolen of hout, zwaar werk. Vier jaar later is ons gezin naar Brussel gekomen. Toen was ik acht. Ik herinner me vaag dat ik ooit huilend heb staan roepen: ‘Ik wil terug!’. Ik miste de vrijheid van het Marokkaanse platteland. De Belgen verwelkomden ons heel hartelijk, maar ons eerste appartement in de Guillaume Kennisstraat in Schaarbeek was veel te klein.”

“Als kinderen van ongeletterde immigranten waren we een beetje op onszelf aangewezen. Zeker de meisjes wilden zich loswrikken van conservatieve opvattingen. Ik had geen zin in een leven als vrouw aan de haard. Maar ik kon niet revolteren zoals de jeugd dat vandaag kan. Van mijn vader mocht ik enkel de eerste drie jaren van het middelbaar volgen. Ik heb hem kunnen overtuigen om verder te studeren, maar ik moest dan wel een beroepsgerichte opleiding kiezen. Met spijt moest ik het Emile Max-lyceum in Schaarbeek verlaten en secretariaat-talen gaan volgen. Een vervolgstudie aan de universiteit was uitgesloten, maar ik zag een opening via een regentaatsopleiding. Ik had nog meer kunnen studeren, maar toen ontmoette ik een gekkerd met wie ik een gezin heb gesticht.”

Malika gaf enkele jaren les, daarna ging ze de boekhouding doen in de zaak van haar man. Intussen houdt ze zich meer bezig met de merkpositionering en de vormgeving en buigt oudste dochter Ilheme (28) zich over de rekeningen, met zus Sarah (21) als assistent.

“Niet meteen mijn droomjob”, zegt Ilheme. “Na het middelbaar wist ik niet goed wat ik wilde. Een jaar communicatie aan de Université Saint-Louis beviel me niet. Te theoretisch. Met frisse tegenzin begon ik dan maar in het familiebedrijf. Maar sinds ik echte verantwoordelijkheden heb, vind ik het heel plezant. Intussen heb ik ook marketingstudies aangevat. Maar ik heb dus het geluk gehad nooit te hebben moeten solliciteren.”

Broer Mehdi (23), handelsingenieur in spe: “Veel van onze vrienden kiezen voor ‘hardere’ studiekeuzes: rechten, ingenieurs- of doktersstudies. Misschien onbewust, vanuit een nood aan erkenning? Onze grootouders zijn hier gekomen om het vuile werk op te knappen in de industrie. Wij willen bewijzen dat we ook hoger kunnen mikken. En met een hard diploma sta je sterker op de arbeidsmarkt. Want sommige vrienden constateren dat ze niet altijd aangenomen worden door bepaalde werkgevers, wegens hun huidskleur of hoofddoek.”

Ilheme heeft zich nooit anders behandeld gevoeld, “maar dat komt nog wel,” voorspelt Mohammed. “Neem nu de douane. In België wordt statistisch gezien 1,67 procent van de containers in Belgische havens gecontroleerd: ofwel op papier, ofwel fysiek. Van mijn lading wordt soms tot 84 procent gecontroleerd.”

De arbeidsmarkt voor Brusselse jongeren schat Mohammed somber in. “Elk jaar komen 12.000 jongeren recht van de Brusselse schoolbanken. De helft vindt geen job en heeft niets om handen. Samen met Beci en futsalclub Bouraza Medina, waar ik respectievelijk bestuurder en voorzitter van ben, werken we aan een project om talentvolle jeugd te motiveren. Als jongeren in staat zijn te voetballen, kunnen ze ook geïntegreerd geraken in het bedrijfsleven. Werkgevers dragen ook verantwoordelijkheid. We zijn niet allemaal Didier Bellens. Winst moeten we maken, uiteraard, maar dat moeten we investeren in het bedrijf én in de jonge generatie.”

Familie Baroudi

Allal wil liever niet op de foto. Hoogstens een schuchtere hand wil hij laten zien. “Ik ben 83. Waarom zou er nu nog een portret van me gemaakt moeten worden?” IJdelheid is hem vreemd. Onopvallendheid is hem dierbaar. “Ik heb me nooit ingelaten met politiek, noch in België, noch in Marokko. Als ik over straat wandel, doe ik dat rustig. Nooit heb ik mijn identiteitskaart moeten bovenhalen voor de politie. Ik had mijn job, en verder ben ik altijd tevreden geweest met een rustig leven.”

Allal Baroudi zette voet op Belgische bodem in 1964, het jaar waarin België en Marokko de conventie voor arbeidsmigratie ondertekenden. In zijn geboortedorp nabij Nador, in Noord-Marokko, had Allal via de radio opgevangen dat België gezonde jongemannen zocht voor de mijnsector. “Wie wilde, schreef zich in. Ik was wel al dertig, maar had ervaring als mecanicien. Ik gaf me op. Het was de bedoeling om in de mijnen in Charleroi te gaan werken. Ik kreeg een overeenkomst om naar België te komen en stapte op het vliegtuig. Eenmaal hier, ontmoette ik een patron uit Zaventem die interesse had in mijn ervaring. Hij runde een fabriek in Diegem. Hij kocht tweedehandswerktuigen op, wij repareerden ze en hij verkocht ze opnieuw door. Ik heb altijd voor dezelfde patron gewerkt, tot aan mijn pensioen. Geen hard labeur, zoals in de mijnen. Ergens was ik wel opgelucht. Ik heb altijd gevonden dat ik een goede job had.”

Wie als immigrant in de jaren 1960 en 1970 naar Brussel kwam, hoefde zich geen zorgen te maken om een job, herinneren Allal en dochter Louiza (49) zich. “Iedereen vond werk. Het metronetwerk werd aangelegd, net als grote boulevards zoals de Leopold-II-laan, ondergrondse parkings, de Kleine Ring en de tunnels, enzovoort. Veel Marokkanen waren daarbij betrokken.”

Loubna (29), dochter van Louiza en kleindochter van Allal, voelt de huidige arbeidscontext in Brussel helemaal anders aan. “Eenmaal wij een job te pakken hebben, proberen we die te houden. Ik ben lerares van opleiding, maar lesgeven wilde ik uiteindelijk liever niet. Na vijf maanden zoeken vond ik een baan bij het OCMW van Brussel-Stad. Al bij al een relatief korte periode als je ziet hoeveel mensen maar geen job vinden. Ikzelf heb nooit het gevoel gehad gediscrimineerd te worden omdat ik Belgische met Marokkaanse roots ben, maar als je bijvoorbeeld een sluier wil dragen, wordt het al iets moeilijker, denk ik.”

Allal is, in tegenstelling tot zijn kinderen, klein- en achterkleinkinderen, het Frans nog altijd niet erg machtig. Al kan hij zich behoorlijk uit de slag trekken. Ook die allereerste dagen in België. “Toen ik hier aankwam, was de ontvangst hartelijk. Ik kreeg vijftien dagen opleiding. Men leerde mij de basis: waar ik brood kon halen en inkopen kon doen, hoe ik het een en ander moest vragen.”

Tussen 1964 en 1970 moest Allal zijn vrouw en kinderen missen. Hij grijpt naar zijn hart. “Hoef ik uit te leggen hoe gelukkig ik was eenmaal ze hier bij mij waren? De plek deed er niet toe. Als we maar verenigd waren. Die eerste zes jaren had ik in Zaventem gewoond, in een huurhuis. Eenmaal ons werk erop zat, kookten en aten we samen met vrienden en werkmakkers.”

“Toen mijn gezin naar België kwam, zijn we naar Molenbeek verhuisd, aangezien daar vrienden en kennissen uit mijn geboortestreek woonden. We huurden een huis in de Sint-Mariastraat. Later trokken we naar de Jubelfeestlaan en nog later naar de Vanderstichelenstraat. Eenmaal mijn kinderen hier waren, is terugkeren nooit meer een optie geweest.”
Louiza is samen met zeven andere broers en zussen opgegroeid in Molenbeek. Louiza zelf is er nooit vertrokken. In de Vaartkapoen helpt ze regelmatig bij allerlei evenementen. Aan Marokko heeft ze weinig herinneringen overgehouden. Loubna woont met haar man en kinderen in Vilvoorde. ‘In België, blijf ik altijd de Marokkaanse. In Marokko ben ik de Belgische. Soms stoort me dat, maar ik ben er ook aan gewoon geraakt. Als ik zou moeten kiezen tussen België en Marokko, zou de keuze voor mij niet moeilijk zijn. Maar mijn grootvader zal altijd een voet op beide bodems behouden.”

Familie Ouahabi

“Jullie treffen het. Ik ben net terug van Marrakesh. Het was er prachtig weer.” De anders zo blanke huid van Aisha (70) is lichtjes gebruind. “Ik ga regelmatig naar Marokko, op bezoek bij mijn zussen en broers. Maar meestal blijf ik niet langer dan twee weken. Dan begin ik mijn kinderen weer te missen. Vooral de kleintjes.” Aisha heeft een zoon en acht dochters grootgebracht, en talrijke klein- en achterkleinkinderen. “Ze heeft de hele familie opgevoed,” lacht kleindochter Laila’s (29). Haar kinderen, Melina (6) en Aliya (4), noemen hun overgrootmoeder mamie habiba, lieve grootmoeder. “Voor mij is ze maman habiba, lieve mama.”

“Ik ben afkomstig uit Tanger, één van de oudste steden van Marokko. Ik ben opgegroeid met de Fransen en de Spanjaarden in mijn achtertuin. Tanger was in mijn kindertijd nog een internationale zone. (Tanger had dat statuut sinds 1923, na overeenkomsten tussen Frankrijk, Spanje en Groot-Brittannië. Bij de onafhankelijkheid van Marokko in 1956 kwam Tanger onder Marokkaans bestuur, nvdr.). Je had een paspoort nodig om naar Rabat of Marrakesh te gaan. Ik herinner me dat ik met mijn vader langs de douane moest. De douanier hield me tegen. Door mijn blonde haren en mijn blanke huid geloofde hij niet dat ik de dochter van mijn vader was. Nochtans zijn mensen uit het noordelijke Rifgebergte wel vaker blond of ros, of ze hebben groene ogen.”

“Mijn vader had het goed in Marokko. Hij was arbeider in een Frans tabaksbedrijf en werkte zichzelf op tot chef. Later had hij een fabriek met bouwmaterialen en badkamermeubelen. In 1958 ben ik getrouwd. Ik was 15. Mijn man wilde liever niet in het familiebedrijf aan de slag. Als metser was hij nieuwsgierig naar de mogelijkheden in Brussel. In 1964 vertrok hij en drukte me op het hart: ‘Later kom ik je halen’. Een jaar later trok ik bij hem in, in de Van Dyckstraat in Schaarbeek, in een huis dat we toen nog verwarmden met steenkool. Het eerste contact met onze huiseigenaar en de buren was hartverwarmend. Ze vroegen of we iets nodig hadden, en wij nodigden hen uit voor Marokkaanse soep of tajine. Wat ik me uit die tijd als lastig herinner, was het telefoneren naar huis. Telefooncabines waren er nog niet, dus waren we aangewezen op het postkantoor. We stonden uren in de file om te kunnen bellen naar het thuisfront.”

“Ook ik wilde snel werk vinden. Waarom? Anders zou ik me maar vervelen. Via een annonce in de krant kon ik starten als kok in een restaurant in de buurt van de Martinitoren aan het Rogierplein. Ik sprak Frans. In Marokko was ik naar een Franse school gegaan. Daarna bewerkte ik hout in een houtbedrijf in Hoeilaart. Ik was er de enige Marokkaanse vrouw tussen allemaal mannen. Ik was jong en voelde me sterk. En ik leverde goed werk. Mijn baas vroeg me of ik nog vrouwen kende zoals ik, en ik introduceerde er drie kennissen.”

“Na zeven jaar in België heeft mijn man me verlaten, en stond ik alleen in voor mijn negen kinderen. Nooit heb ik nog een andere man toegelaten in mijn leven. Bovendien ving ik destijds nog twee andere kinderen op in huis: Elvire en Noëlla. Noëlla was een schoolkameraadje van mijn kinderen, alleen op de wereld, zonder vader en moeder. En kort nadat we waren verhuisd van Schaarbeek naar Nossegem, hoorde ik op een nacht iemand huilen aan de voordeur. Daar stond een Vlaams meisje, Elvire. Ze was 14 jaar en snikte dat ze niet meer welkom was bij haar gescheiden ouders. Twee dagen lang had het kind niet gegeten. Ik heb haar een kom soep gegeven en een pyjama en haar in bed gestopt. Ze is bij ons gebleven tot ze trouwde met de zoon van mijn toenmalige huiseigenaar.”

“Na zes jaar in het houtbedrijf te hebben gewerkt, waren mijn handen gezwollen. En de lange woon-werkafstand werd me ook wat te veel. Ik ging opnieuw aan de slag in de horeca. Ik zocht ook toenmalig burgemeester Roger Nols op tijdens zijn spreekuur. Ik zei hem ‘ik zoek werk’. ‘Welk soort werk wilt u?’ vroeg hij me. Ik zei: ‘Luister, ik wil toiletten poetsen, als ik er maar voor betaald word. Ik wil werken voor mijn kinderen.’ Elke ochtend stond ik om vier uur op en ging huizen poetsen. Dan haalde ik mijn kinderen uit bed en bracht hen naar school. Van tien tot drie uur ‘s namiddags werkte ik in het restaurant, en ‘s avonds maakte ik eten en deed ik de was en de plas. Het was goed zo. Mijn kinderen deden het goed op school. Ik heb hen altijd veel liefde gegeven, en soms een schop onder de kont als het nodig was.”

Contact met andere Marokkanen zocht Aisha niet speciaal op. “Mijn buren zijn altijd als een familie voor mij geweest. Belgen, Marokkanen, we zijn uiteindelijk gelijk? We zijn allemaal naakt geboren. Ook Nols was heel vriendelijk voor ons (Nols was FDF-burgemeester van Schaarbeek van 1971-1989 en stond er om gekend een antimigrantenbeleid te voeren, nvdr.). Op een dag, rond Kerstmis, werd aangebeld. Nols overhandigde me een cheque van 8.000 Belgische frank, voor de kinderen. De twee zusters die hem flankeerden, hadden manden bij met kerstgebak. Kan je zeggen dat hij niet goed voor ons was?”

Ook op de arbeidsmarkt heeft Aisha zich nooit benadeeld gevoeld. ‘Als je werk zoekt, vind je er. Ook mijn man had altijd werk: in de metro, in de bouwsector. Al mijn kinderen en kleinkinderen zijn aan het werk: in de telecomsector, de bankwereld, het ziekenhuis, als architect of zelfstandige. Ik moet hout vasthouden.”

“We hebben natuurlijk wel allemaal goede studies gedaan,” mengt kleindochter Laila zich. “Ik ben in Marokko geboren. Een neef was hier in België op vakantie gekomen en verliefd geworden op mijn moeder. Ze trouwden en gingen in Marokko wonen. Maar mijn moeder kon er niet aarden. Ik ben samen met haar teruggekeerd naar België. Intussen is ze sinds twintig jaar samen met een Belg. Ik heb dus een Marokkaanse en een Belgische papa. Ik hou van de Marokkaanse cultuur, maar ook van mijn Belgische leven. Mijn Belgische papa liet toe dat ik kon uitgaan. Dan ging ik met mijn vrienden naar de Carré.” Voor grootmoeder Aisha is het nooit een optie geweest om terug te gaan naar haar vaderland. “Ik stond achter mijn kinderen. Voor hen ben ik ook uit Brussel verhuisd. Ik wilde een groter huis en wilde hen alle garanties geven om talen te leren. Ik hou van het koude weer. Als ik doodga, hoeft mijn lichaam ook helemaal niet naar Marokko getransporteerd te worden. Waarom zou het? De goede god die daar over iedereen waakt, is hier ook!”

“Maman habiba, waar zouden wij dan naartoe moeten om je graf te bezoeken? Trouwens, je zult nog wat geduld moeten hebben, want jij zult zeker honderd worden.” “Mijn god! 100? Om zot te worden!”

50 jaar Marokkaanse immigratie

Vijftig jaar geleden gooiden twee koninkrijken het op een akkoord: Marokko zou sterke jongemannen leveren om de Belgische mijnen te bevolken en de bouwindustrie rendabel te maken. België zou toelaten dat de geïmmigreerde arbeidskrachten het zuurverdiende loon naar hun thuisland mochten opsturen en dat vrouw en kinderen later konden volgen. 

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving, 50 jaar Marokkaanse immigratie

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni