Het contract tussen Brusselse politici om het Gewest bijeen te houden, is doorbroken. Dat schrijft de internationaal gerenommeerde historicus Anton Jäger in een gastessay voor BRUZZ naar aanleiding van vijfhonderd dagen zonder regering.
Regeringsonderhandelaars (van links naar rechts) Christophe De Beukelaer (Les Engagés), David Leisterh (MR), Georges-Louis Bouchez (MR), Ahmed Laaouej (PS), Elke Van den Brandt (Groen), Frédéric De Gucht (Open VLD) en Ans Persoons (Vooruit).
Wie is Anton Jäger?
- Brusselaar
- Historicus van het politieke denken
- Docent universiteit van Oxford
- Columnist The New York Times
Haalt het Brussels Gewest het einde van het jaar? Vijfhonderd dagen geleden, voor de verkiezingen van juni 2024, zou die vraag nog als een staaltje politieke sciencefiction hebben geklonken – of als voer voor alternatieve geschiedschrijvers.
Eind 2025 klinkt ze eigenlijk allesbehalve absurd. Na het recente ontslag van minister van Begroting Sven Gatz (Open VLD), de verdere onthullingen over de creatieve boekhouding bij de Brusselse begrotingsramingen, en de stokkende onderhandelingen over één miljard aan besparingen blijft het onduidelijk of we bij aanvang van het nieuwe jaar nog wel van een onafhankelijk Gewest kunnen spreken. De aloude dreiging van een federale coup – de tutelle waarmee Georges-Louis Bouchez zo graag koketteert, waarin de federale regering het Brusselse budget beheert via een specifiek grondwettelijk artikel – is de laatste week enkel reëler geworden.
Dat het na een jaar en een half nog niet tot die coup is gekomen heeft een andere reden: het gros van de partijen in de federale regering heeft eerder baat bij een verslechtering dan bij een verbetering van de Brusselse toestand. Hun kiezers wonen elders en zijn de ‘linkse lastpak’ in het Gewest liever kwijt dan rijk. Dat geldt nog meer nu de regering-De Wever voor een historische besparingsinspanning heeft gekozen. Pas wanneer de afgrond werkelijk lonkt – na een zoveelste ratingverlaging misschien – zou men korte metten maken met het Brusselse experiment in zelfbestuur.
Brusselse uitzondering
Hoe is het zover kunnen komen? Verscheidene verklaringen voor dat debacle doen vandaag de ronde: wederzijdse vervreemding tussen Vlaamse en Franstalige politici, de lage kwaliteit van de huidige lichting beleidsmakers, het onwerkbare Belgische kluwen waar Brussel deel van uitmaakt.
Doorgaans worden die argumenten vergezeld van een zeker Brussels ‘exceptionalisme’. Het argument is als volgt: het is logisch dat de meest diverse stad ter wereld, midden in een land met een ongezien complexe institutionele structuur en een bekende surrealistische kunsttraditie, zich niet zo gemakkelijk laat besturen. Misschien was het al een wonder dat het voor 2024 wel werkte.
'Een federale coup op Brussel kan de PS handig uitbuiten bij de achterban'
Historicus
Voor dat argument valt zeker iets te zeggen. Brussel als “tentaculaire stad” (Emile Verhaeren) vertoonde al in de negentiende eeuw wat unieke trekken tegenover Europese zustersteden. De voornaamste daarvan was een atypische stadsontwikkeling, waarbij de centrum-perifere dynamiek van bijvoorbeeld Parijs afwezig bleef, terwijl de socio-economische deling eerder horizontaal dan concentrisch liep.
Dan komt er nog die onvermijdelijke communautaire hoek, waarbij Brussel zich van een voornamelijk Vlaamse tot francofone stad ontwikkelde, vooral na de stadsvlucht van de jaren zestig. Neem daar dan bij dat diezelfde Franstaligen onlangs van een totale tot een relatieve meerderheid zijn gereduceerd (terwijl vroeger nagenoeg alle Brusselaars het Frans machtig waren, is dat nu nog maar 81 procent), en de huidige crisis lijkt niet meer dan logisch. Een stad zonder echte leidcultuur is een optelsom van vreemden; die ontberen tezamen de burgerzin om uit een crisis te raken.
Toch hoeft die Brusselse uitzondering ook niet overdreven worden. Er zijn wel wat andere grootsteden die ook moeten overleven als verzameling van meertalige minderheden, midden in complexe federale staten, van Wenen over Berlijn tot New York. Daar kent men ook hoogst verwarrende overlappingen tussen gemeentelijke, nationale en regionale niveaus.
Brusselkenners halen daar trouwens ook hun mosterd voor interne hervormingen. Denk aan de voorstellen van Philippe Van Parijs voor een ‘Weens’ model voor de stad, waarin het Gewest met één gefuseerde Brusselse gemeente samenvalt, met bijbehorende unitaire lijsten. Of het voorstel dat Brussel als een ‘Washington-aan-de-Zenne’ zou kunnen worden bestuurd door de Europese instellingen.
'Een stad zonder echte leidcultuur is een optelsom van vreemden'
Historicus
Vervreemding tussen hoofdstad en achterland is ook allesbehalve een Belgisch voorrecht. Duitsers klagen maar al te graag over Berlijn, dat als kosmopolitische enclave weinig heeft met de provincie; New York wordt vaak als Europese voorpost gezien.
Blanco cheque
Een ander uniek Brussels aspect zou de ongelijke verdeling van fiscale competenties zijn. De voornaamste bron van de Brusselse inkomsten ligt buiten de stad zelf, waardoor het Gewest zijn eigen financiële boontjes niet kan doppen.
Ook in dat opzicht is Brussel echter verre van uniek. Een stad als New York is zelfs niet de hoofdstad van de bijbehorende Amerikaanse staat New York – die eer behoort aan het provinciale Albany toe, een voormalig industriestadje bovenaan de rivier, waar de echte belastingen voor de stad worden geïnd en verdeeld.
Dat stelt scherpe grenzen aan de New Yorkse stadsmacht. Bijvoorbeeld: na de overwinning van de linkse Zohran Mamdani in de voorverkiezingen voor de Democratische Partij, kwam meteen de waarschuwing dat veel van zijn plannen goedkeuring van Albany nodig hadden. Daar zijn ze niet happig op ambitieuze progressieve politiek. Dat lijkt toch wat op de links-rechts tegenstelling tussen Vlamingen en Brusselaars, waarbij die eersten hun hoofdstad cultureel of politiek steeds minder herkennen, en geen blanco cheques meer willen uitschrijven.
'Het gros van de partijen in de federale regering heeft eerder baat bij een verslechtering dan bij een verbetering van de Brusselse toestand'
Historicus
Ten slotte rest er de meertaligheid. Maar dat is evenmin een exclusief Brusselse bedoening: steden als Barcelona of Zürich navigeren al decennia een bevolking die meerdere talen spreekt, terwijl in Azië eentaligheid allerminst de regel is.
Stedelijke elite
Zijn er dan wel wat Brusselse trekken die de huidige crisis kunnen verklaren?
Eén verschil met de geciteerde voorbeelden valt alleszins snel op. Inwoners van München mogen dan claimen dat ze een vrijpostig Berlijn financieren, maar ze stellen wel geen eisen over Beierse vertegenwoordiging in de federale hoofdstad (terwijl er in Brussel Vlaamse lijsten zijn, bestaan er geen Beierse lijsten bij de Berlijnse gemeenteverkiezingen). De specifieke communautaire opdeling van de Belgische staat, met Brussel als institutioneel weeskind – zo scherp uitgedrukt in de Bijzondere Brusselwet – veroorzaakt een kortsluiting die in andere stedelijke contexten moeilijk te repliceren valt.
Dat laat zich ook in termen van economische machtsverhoudingen lezen. Een aanzienlijk deel van de Duitse of Amerikaanse zakenelite bevindt zich nog steeds in steden als Berlijn of New York. In België liggen die machtsverhoudingen anders: de economische elite van het land is grotendeels naar Antwerpen verplaatst, terwijl de klasse politici die het land bestuurt wat vervreemd is van haar eigen thuisstad.
Daardoor mist Brussel ook iets anders: een herkenbare stedelijke elite. Die rol wordt maar matig ingenomen door de internationale leden van de eurobubbel, die vaak mobiel en afstandelijk staan tegenover hun gaststad. De klasse aan Vlaamse cultuurdragers die neerstrijken in de hoofdstad is niet echt leidinggevend, en delft nationaal het onderspit voor een rechts blok. Brussel mist daarmee een bovenlaag die zich direct engageert voor haar stad – behalve misschien de klasse aan politici die zich de laatste jaren zo onkundig hebben getoond.
Die onevenredigheid leidt nu tot ongeziene moeilijkheden. In de jaren 2000 en 2010, toen de Brusselse politieke cultuur langzaam tot wasdom kwam, was er nog genoeg goodwill en geld om het Gewest bij elkaar te houden. Charles Picqué – grondlegger van het Gewest, jarenlang minister-president – sprak zelf van een ongeschreven contract tussen Brusselse politici.
Politieke veteraan
Dat contract is verbroken. Voor die breuk dienen er zich wat voorspelbare schuldigen aan – met Brussels PS-hoofd Ahmed Laaouej voorop. Hij zou tenslotte met zijn veto tegen de N-VA voor het eerst de communautaire balans hebben verstoord. Maar een interpretatie die enkel op het stugge egoïsme van de Brusselse leider focust, dreigt de machine achter hem te ontzien. De weerbarstigheid van de PS laat zich alleszins niet los lezen van de bredere machtscrisis waarin de Franstalige socialisten verkeren na de verkiezingen van juni. De PS verdween daar sindsdien voor het eerst sinds 1987 op elk niveau naar de oppositiebanken.
'Brussel mist een herkenbare stedelijke elite die zich direct engageert voor haar stad'
Historicus
Die nederlaag kwam niet uit het niets. Een dominant narratief ziet de partij als een politieke veteraan, het laatste restant van de twintigste-eeuwse massapolitiek die in de rest van West-Europa al lang verdwenen is, waar partijen amper nog leden hebben en grotendeels uit hoogopgeleide carrièrejagers bestaan.
Lange tijd leek de Belgische PS daarop een uitzondering. Wat recente cijfers tekenen nu een ander beeld: de laatste vijf jaar verloor de partij tienduizenden leden, van bijna 70.000 in 2018 tot minder dan 40.000 in 2022.
Dat maakt de PS nu tot de vierde ledenpartij van het land, ver achter nieuwe leider ... Open VLD. Het antwoord van de PS op die erosie is nu bekend: een grootschalige ‘herstichting’ of refondation. Die omhelst vraagrondes bij academici, consultaties bij leden en kiezer, een herziening van de exclusieve relatie met de socialistische vakbond, misschien zelfs een nieuwe naam. Met verschillende boeken over linkse herbronning op zijn naam moet PS-voorzitter Paul Magnette nu theorie in praktijk omzetten.
Of dat lukt is een andere vraag. In Brussel slaagde Laaouej er alvast wel in om een klassieke kiezersbasis te behouden; het is een open geheim dat het tussen hem en de partijvoorzitter niet echt botert. Dat de Brusselse leider zich met een deelname aan een besparingsregering bij de eigen achterban nog meer zou compromitteren behoeft geen betoog. Dan toch liever permanente oppositie.
Vanuit die oppositiekuur wordt de weerspannigheid in Brussel ook iets begrijpelijker. Een voogdij van de federale overheid oogt niet vertederend. Maar ze komt voor de socialisten wel met twee voordelen: de PS compromitteert zich niet met het besparingsbeleid en moet op gewestelijk niveau niet voorzitten over de aankomende chaos bij de Brusselse OCMW’s, die de instroom aan werklozen moeten opvangen (met alle financiële consequenties van dien). De coup op Brussel kan de PS ook uitbuiten bij de achterban – zonder dat ze echt beleidsdeelname moeten weigeren, of de handen vuilmaken aan bezuinigingen.
Democratisch schandaal
Intussen zijn we vijfhonderd dagen verder. Het communautaire evenwicht is verder verstoord. De Brusselse bevolking toont zich tot op heden relatief bedeesd: behalve wat enkelingen uit de Nederlandstalige middenklasse tekenen weinig Brusselaars protest aan tegen het huidige malgoverno. Wellicht door hun onderlinge verschillen, maar nog meer door de waanzinnige complexiteit van de huidige malaise. Dan gaat men Brussel liever verdedigen tegen de bashers: grootstedelijke romantiek voor de enige grootstad van het land. Die romantiek biedt echter nog geen garantie tegen een federale overname. Kan die eigenlijk nog worden afgehouden?
Een federale voogdij op Brussel zou zeker een democratisch schandaal zijn – Brusselaars kozen vorig jaar tenslotte hun eigen vertegenwoordigers en verdienen door hen te worden bestuurd. Maar het laatste zou wel wat schadelijke onduidelijkheden opheffen: het idee bijvoorbeeld dat Brussel bevoegd is voor materies als migratie of criminaliteit, waarvoor het amper uitgerust is, en die Vlaamse politici graag om electorale redenen op een veilige afstand houden.
Dat is bij een coup niet meer mogelijk. Een voogd die zich over een probleemkind ontfermt, zou er al eens mee mogen beginnen zijn eigen problemen niet consistent door te schuiven naar datzelfde kind. Anders is er van voogdij ook geen sprake.
Lees meer over: Brussel , Politiek , Brussel zonder regering , Anton Jäger , Brussels Gewest , verkiezingen , Brusselse politiek , Federale voogdij , Brusselse regering , Politieke crisis