Marc Sleen Museum wordt werkplek voor jong striptalent

Bettina Hubo
© BRUZZ
27/02/2020
© Saskia Vanderstichele | Het Marc Sleen Museum in de Zandstraat, aan de overkant van het bekendere Stripmuseum.

Het Marc Sleen Museum kreeg te horen dat de subsidiekraan weldra dichtgaat. Daarom kwam er een plan. Sleen en zijn held Nero blijven ronddwalen in de Zandstraat 33-35, maar ook jonge striptekenaars krijgen er een werkplek. Na het feestjaar 2022 wordt het museum wellicht een atelier van het grote Stripcentrum aan de overkant.

Woensdagmiddag, 17 uur. De enige bezoeker van het museum, een oosters uitziende man, tuurt naar het tekstbord waarop de personages uit de Nero-strip in drie talen worden voorgesteld, Nero zelf, Adhemar, Madam Pheip, detective van Zwam, Petoetje en Petatje.

Groot is het Marc Sleen Museum niet. Behalve de drietalige infopanelen en de filmpjes over Sleen en Nero zijn er op de begane grond nog een leeshoek en een winkeltje. Op de smalle mezzanine loopt een tijdelijke expo met werk van Dirk Stallaert, die de laatste Nero-albums tekende. Beneden in de kelder staat het pronkstuk van het museum, de originele werkkamer van Sleen, overgebracht vanuit zijn villa in Hoeilaart.

“Het was vandaag heel rustig, slechts 32 bezoekers,” zegt Alec Severin, die in het midden van de benedenverdieping aan zijn hoge tekentafel zit te werken. De Franstalige stripauteur is de huistekenaar van het museum en staat ook in voor het onthaal. “Zaterdag telden we nog 120 mensen.”

De meeste bezoekers stappen het Marc Sleen Museum niet doelbewust binnen, zegt Severin. “We krijgen vooral verdwaalde toeristen over de vloer. Je moet weten, de internationale toeristenbussen stoppen vlakbij op de Pachecolaan. De toeristen nemen dan de trap naar beneden, op zoek naar het Belgisch Stripcentrum. Sommigen raken per ongeluk hier verzeild en kijken dan toch even rond.”

Marc_Sleen_Nero_museum_Zand.jpg
Marc Sleen bij de opening van "zijn" museum, op de plek waar "het allemaal is begonnen."

Nederlandstalige bezoekers worden steeds schaarser, minder dan tien procent. “Dat is niet zo raar. Ondertussen heb je al bijna twee generaties kinderen die niet meer met Nero opgegroeid zijn,” zegt Severin, die zelf als kind in de jaren zeventig de albums van Néron verslond.

Het Marc Sleen Museum bestaat ondertussen elf jaar. Het kwam er op aandringen van Sleen zelf. De bekende tekenaar maakte zich op het eind van zijn leven grote zorgen over het lot van Nero na zijn dood. Kinderen had hij niet en als er niets geregeld werd, dreigde zijn hele nalatenschap versnipperd te raken. Eerst probeerde hij een akkoord te bereiken met toenmalig Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux (in die tijd Spirit), maar die gesprekken strandden.

Toen klopte hij aan bij Guy Vanhengel, groot Nero-fan en als minister bevoegd voor het Imago van Brussel. Vanhengel stemde toe om een stichting en een museum op te richten. Met het Stripjaar 2009 in het vooruitzicht kon hij de Brusselse regering overtuigen hiervoor 725.000 euro vrij te maken. Sleen droeg zijn archief en zo'n 15.000 originele tekenplaten over aan die stichting, in ruil voor een lijfrente. Vervolgens kocht de Stichting, met het geld van het Gewest, een onderkomen in de Zandstraat. Het ging om de lokettenzaal en de kelder van de vroegere socialistische krant Le Peuple, gelegen vlak bij de plek waar Sleen in 1947 zijn eerste Nero-schetsen maakte.

“We krijgen hier vooral verdwaalde toeristen over de vloer”

Alec Severin, huistekenaar Marc Sleen Museum

Onopvallend bestaan

Het museum ging open op 18 juni 2009. Bij de inhuldiging wandelden Sleen en koning Albert II arm in arm naar binnen. In de jaren erna leidde de plek een nogal onopvallend en kabbelend bestaan. Dat kwam vooral omdat er geen coördinator of intendant was. De Stichting had het dagelijkse beheer van het museum – tegen vergoeding - toevertrouwd aan het aan de overkant gelegen Belgisch Stripcentrum.

De verwachting was dat een flink deel van de zowat 200.000 bezoekers die dat populaire museum jaarlijks ontvangt, de straat zou oversteken naar Sleen. Maar die hoop kwam niet uit. Het Sleen Museum moest het jarenlang stellen met iets van drieduizend bezoekers per jaar.

Eind 2016 overleed Marc Sleen op 93-jarige leeftijd. Na zijn dood begon de Stichting voorzichtig na te denken over de toekomst. Binnen de raad van bestuur veranderde het een en ander. Het Brussels Gewest, dat vanwege de historische financiële inbreng tot dan toe het voorzitterschap en nog twee andere bestuurszitjes had, liet de teugels wat vieren. Het voorzitterschap ging naar Sleens weduwe Catharina Kochuyt.

De Stichting kwam tot het besef dat het Sleen Museum jarenlang stiefmoederlijk behandeld was geweest door de grote broer aan de overkant. Ongemotiveerde onthaalmedewerkers, te veel aangerekende poetsuren. “De samenwerking was verre van optimaal. Het had ook een communautair tintje,” zeg Kochuyt. “Daarom lag het bezoekersaantal zo laag.”

Het beheer werd begin 2018 in handen gegeven van striphandelaar Erik Deneyer en stripauteur Alec Severin. Die maakten het museum gratis en brachten meteen meer animo in de tent. Tegenwoordig krijgen de bezoekers bij binnenkomst wat uitleg en huistekenaar Severin demonstreert hoe de Nero-figuurtjes tot stand komen. Sinds vorig jaar is er ook Patati & Patata, een maandelijks tijdschrift rond Sleen, Nero en Brussel. De inzet van beiden vertaalde zich meteen in de cijfers. Vorig jaar werd afgeklokt op 17.217 bezoekers.

Marc Sleen Museum interieur BRUZZ ACTUA 1697
© Saskia Vanderstichele | Huistekenaar Alec Severin zit aan zijn tekentafel in het Marc Sleen Museum te werken.

Kochuyt erkent de verdiensten van Deneyer en Severin. Toch komt er eind april een einde aan de samenwerking. De twee gerants voelen zich in hun enthousiasme tegengewerkt door de Stichting. Die laatste heeft dan weer aanmerkingen op het huidige beheer en heeft ook een andere toekomstvisie.

Wat daarbij meespeelt, is dat de Stichting te horen heeft gekregen dat de subsidiekraan weldra dichtgaat. Sinds het begin krijgt ze jaarlijks een flinke subsidie - vorig jaar 200.000 euro - van het Gewest, telkens uit het potje Imago van Brussel. Die subsidie ging jarenlang grotendeels op aan de lijfrente voor Sleen en de beheersvergoeding aan het Belgisch Stripcentrum.

De nieuwe bevoegde minister Sven Gatz (Open VLD) wil het museum nog wel steunen tot in 2022, het jaar van de honderdste verjaardag van Marc Sleen. Maar daarna is het over en uit, zo meldt het kabinet van Gatz.

Stripfiguur Nero van Marc Sleen op een originele plaat uit het album "De hond van Pavloff" in het Nero-café in Hoeilaart. Het café was vroeger het station van de gemeente en in de strips de woning van de stripheld
© Peter Dhondt-BRUZZ | Stripfiguur Nero van Marc Sleen op een originele plaat uit het album "De hond van Pavloff."

Feestgedruis

De Stichting is van plan om de verjaardag met luid feestgedruis vieren. Daarna zal het gebouw een wat andere bestemming krijgen. Volgens het kabinet wordt hiervoor samengewerkt met het Belgisch Stripcentrum, waarmee de relatie sinds de komst van een nieuwe directeur weer vlot loopt. Het feit dat Noël Slangen, de vroegere communicatieadviseur van Open VLD en een notoir stripverzamelaar, sinds kort een rol speelt in de raad van bestuur van zowel het Belgisch Stripcentrum als het Sleenmuseum, helpt de zaken ook vooruit.

Koning Albert bij de opening van het Marc Sleen Museum in de Zandstraat op 18 juni 2009 in aanwezigheid van de tekenaar zelf
© PhotoNews | Koning Albert bij de opening van het Marc Sleen Museum in de Zandstraat, op 18 juni 2009 in aanwezigheid van de tekenaar zelf.

Gedacht wordt aan een constructie waarbij het Stripcentrum, dat nu geen plek heeft waar bezoekers tekenaars aan het werk kunnen zien, de begane grond van het Sleen Museum in gebruik neemt als atelier.

Maar voor het zo ver is, begint de Sleenstichting eerst zelf nog met een gloednieuw project in het museum. Vanaf mei krijgen talentvolle, net afgestudeerde striptekenaars er een werkplek. Ze worden geselecteerd en begeleid door Johan Stuyck, stripuitgever en coördinator beeldverhaal aan Sint-Lukas. “Het zullen niet alleen onze alumni zijn. Bij de eerste lichting zit ook een Franstalige tekenaar afkomstig van Saint-Luc.”

"Het gaat echt om beginnende stripauteurs, die doorgaans geen subsidies krijgen, een duwtje in de rug te geven”

Johan Stuyck, stripuitgever en coördinator beeldverhaal aan Sint-Lukas

Johan Stuyck, stripuitgever en coördinator beeldverhaal aan Sint-Lukas

Een team van een vijftal tekenaars zal er in beurtrol werken, elk één of twee dagen per week. “Op die manier hoeven ze niet altijd thuis op hun kamertje zitten tekenen,” zegt Stuyck.

Behalve een fijne plek waar ze ongestoord kunnen werken, krijgen ze een vergoeding. In ruil verzekeren de jonge tekenaars de permanentie van het museum. Een win-winsituatie dus. “De tekenaars zullen niet het onthaal organiseren of als gids fungeren. Maar als een bezoeker iets vraagt, geven ze natuurlijk wel antwoord.”

De bedoeling van dit project is niet om Nero nieuw leven in te blazen, verduidelijkt Stuyck. “De tekeningen hoeven niet gelinkt te zijn aan Sleen. En een link met Brussel is fijn, maar geen must. Het gaat er echt om beginnende stripauteurs, die doorgaans geen subsidies krijgen, een duwtje in de rug te geven.”

Sleens weduwe Kochuyt is tevreden met het nieuwe avontuur. “Als museum mag je geen fossiel worden. De stripincubator zal een nieuwe impuls geven aan de ruimte.” Bang dat Sleen en Nero naar de achtergrond zullen verdwijnen, is ze niet. “Het fundament staat beneden in de kelder. En dat blijft zo.”

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Brussel-Stad, Expo, marc sleen museum, Stripverhaal, zandstraat, belgisch stripmuseum

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni