De Fabriek: Fabriek krijgt facelift

An Devroe
© Brussel Deze Week
09/07/2005
Het is met gebouwen zoals met gezichten: hoeveel kun je eraan verbouwen tot je ze niet meer herkent? Of dit bij fabrieken nu wel of niet wenselijk is, daarin verschillen de architect en de erfgoedliefhebber weleens van mening.

Je moet er wat voor over hebben om een fabriek te renoveren. Wordt er in een herbestemde fa-
briek ook maar één werknemer in dienst genomen, dan moet er aan allerlei arbeidsvoorschriften voldaan worden. Als er een museum van wordt gemaakt, dan moet er met de eisen op het gebied van de vochtigheid rekening gehouden worden. Haal je een vloer weg om een grote danszaal te maken, zoals in de Molenbeekse suikerraffinaderij Gräffe, dan is het geen overbodige luxe om een studiebureau de draagkracht te laten berekenen. "Met grote betonnen balken werden de krachten van de bovenliggende verdieping afgeleid naar de zijmuren," schrijft Ine Wouters over deze verbouwing in Renovatie van de Fireproof Mill in Brussel (2002).

"Maar op de eerste verdieping van de voormalige brouwerij Saint Josse (Braemtstraat, Sint-Joost), die nu gebruikt wordt voor opslag, werden kolommen verschoven en zelfs volledig weggehaald zonder de balk te versterken. De overspanning vergroot hierdoor van vier tot acht meter! In de praktijk gebeuren deze wijzigingen niet altijd met het vereiste structurele inzicht en de nodige voorzichtigheid," schrijft Wouters nog.

Ook lofts in fabrieksruimte krijgen vroeg of laat problemen met de akoestiek, want metalen constructies geven erg veel contactgeluiden. De originele beglazing voldoet zelden. Vanaf 1 januari 1996 zijn er bovendien nog strengere isolatienormen van kracht. Zonder de berekeningen van warmteverlies wordt een bouwvergunning onmogelijk. En bij de talrijke fabrieken van het Manchester-type, met de grote glaspartijen, is meestal ook het schrijnwerk aan vervanging toe.

Lesje (geschiedenis)
"Regelmatig onderhoud kan dure restauraties voorkomen, en oude aide-mémoires kunnen helpen bij het restaureren van oude machines," zegt de erfgoedspecialist Adriaan Linters. Toch is een traag maar zeker verval van erfgoed onvermijdelijk. Alleen, de mens (lees: de architect) bespoedigt dat proces soms nog. Dat gebeurt dikwijls per ongeluk omdat bepaalde architecten te weinig afweten van de natuur van deze gebouwen. Linters vertelde over een stoommachine die in een ruimte stond waar de muren gekalkt waren. De kalk had een vocht- en temperatuurregelende functie. Maar er werd met te afsluitende latexverf over geschilderd, waardoor er condens op de stoommachine kwam en ze begon te roesten.

Al krijgt een in­du­strieel gebouw een nieuwe bestemming, of raakt het zelfs beschermd, dan is dat nog geen garantie voor een respectvolle renovatie. Patrick Viaene beklaagt zich erover in Tijdschrift voor industriële cultuur (nr. 82), naar aanleiding van een moderne bovenbouw bovenop een Gentse fabriek: "Is dit de prijs voor het behoud van belangrijk industrieel bouwkundig erfgoed?"

Het is het eeuwige conflict tussen de architect, of volgens Viae­ne "de artiest met de aangeboren afwijking om iets toe te voegen", en de historicus. "Een nieuwe bestemming geven aan oude gebouwen houdt onvermijdelijk compromissen in, omdat hierbij nu eenmaal aan allerhande praktische voorwaarden voldaan moet worden. Maar hoever mag je hierin gaan? Volgens mij gaan ze vaak te ver, al te ver! Het begint al met het doorbreken van buitenmuren voor opvallende toegangen of het optimaliseren van de lichtinval. Ook het verwijderen van de oorspronkelijke gietijzeren of betonnen ramen gebeurt soms op een lichtzinnige manier, om maar te zwijgen over de toevoeging van dakverdiepingen, het bouwen van volumineuze erkers of al te veel aandacht trekkende penthouses."

Gevraagd naar Viaenes mening over de bovenbouw op de vroegere brouwerij, nu côtéKaNaL, met lofts en kantoren, antwoordt hij: "Strikt persoonlijk vind ik die toevoeging storend. Ik weet niet of er een functio­nele reden aan ten grondslag ligt. Voor zover ik weet, is dat niet het geval. Het oorspronkelijke bouwvolume voorziet alleen platte daken. Verzachtende omstandigheid één: de woonfunctie werd in dit industrië­le gebouw op een voortreffelijke manier ingevuld, en bovendien ging er een procedure van collectieve aankoop aan vooraf (zie aflevering 8 in BDW 991 van 30 juni). Verzachtende omstandigheid twee: het gebouw is architectonisch en historisch zeker niet uitzonderlijk."

"Het is waanzin om alles te behouden, maar er moeten doordachte keuzes gemaakt worden. En niet zoals bij de Kredietbank op de Grote Markt, waar aan de buitenkant het pleister prachtig gerestaureerd werd, maar waar binnen alleen banale plastictoestanden te vinden zijn." Maar het kan ook anders. "In de Kersbeeklaan in Vorst hebben de interieurarchitecten voor het bedrijf Aquamass, dat badkuipen en hammans verkoopt, de vakwerkspanten en het baksteenmetselwerk van de oude kartonfabriek Sirius mooi intact gelaten bij de renovatie," zegt Viaene. En Ine Wouters kreeg van de kantoorbedienden in de vroegere biermagazijnen Smeraldy in de Molenbeekse J.-B. De Cockstraat te horen dat ze niet te klagen hadden over het licht dat langs de authentieke raamopeningen naar binnen valt. Ze werken tenslotte op de computer, en binnen heerst er altijd een aangename temperatuur.

Brutaal geamputeerd
De rol van de binnenplaats als de plaats om te laden en te lossen wordt bij renovaties dikwijls vergeten, want nu is het de gewoonte om hem als een stuk autoweg te gebruiken. En "als men alle gietijzeren kolommen inkapselt en de typische tongewelven van de fireproof mill-architectuur wegwerkt achter een vals plafond," dan is voor gidsend erfgoedliefhebber Bert Aerts "de leut eraf."

Dit alles legt een hypotheek op de authenticiteit. Het intern opdelen van grote fabrieksgebouwen voor verschillende gebruikers, trapconstructies en liften buiten proportie, tot zelfs het weghalen van waardevol roerend erfgoed, de machines en de werktuigen: het lijkt er voor Patrick Viaene soms op dat het hart van het monument brutaal is geamputeerd.

Relaties
Een industrieel gebouw als alibi voor architecturale hoogstandjes, zo noemt Adriaan Linters het als architecten zich willen profileren ten koste van het bestaande gebouw. Of nog, de strenge brandveiligheidsnormen als alibi voor erfgoedschennis.Als erfgoedconsulent werkt Linters het liefst met jonge architecten die nog tijd willen maken om iets goed te doen, om hun naam te vestigen. "Bij renovatie is men vooral vormelijk bezig," vindt Linters. Bij de uitbreiding van de basisschool in de Brusselse Fabriekstraat, in de oude brouwerij Van Doren, had iemand voorgesteld om van de Brusselse loodtoren een lift te maken. "Als je weet dat er over heel de wereld maar enkele loodtorens meer zijn, dan zou ik zulke voorstellen niet durven te doen," zegt Linters.

Maar daar zit nu net het probleem: de geschiedenis is niet altijd bekend. Geen oude naamsvermelding te zien bij de tot lofts verbouwde Nestor Martin-kachelfabriek. Maar waar zouden de architecten het geleerd hebben? Het architectuuronderwijs schiet tekort in het sensibiliseren voor de kwaliteiten van industrieel erfgoed, zeggen erfgoedkenners. Je kunt geen juiste beslissingen nemen zonder grondige kennis over de bouwgeschiedenis.
Patrick Viaene en Adriaan Linters zijn twee van de weinige docenten die in onze contreien lesgeven over industrieel erfgoed. In Brussel doet Peter Scholliers dat aan de VUB, waar hij een keuzevak industriële archeologie doceert. Patrick Viaene moedigt zijn studenten aan om relaties te leggen tussen verleden en heden. In de vroegere brouwzaal kunnen vergaderzalen komen waar voortaan ideeën worden gebrouwen; in het magazijn, waar vroeger het bier rustte, kunnen nu boeken en archieven rusten.

Zand in de ogen
De hang naar authenticiteit kan paradoxaal genoeg soms verkeerd uitpakken. IJzeren zuilen of bakstenen muren worden bij renovaties blootgelegd, terwijl dat bij de oorspronkelijke bouw nooit de bedoeling was. Zuilen worden minder brandveilig en bakstenen gaan sneller verweren omdat ze door het pleister nooit de kans kregen om een beschermlaag te vormen. De neoclassicistische gevelversieringen boven ramen en onder het dak, zo typisch voor de stad, gaan met deze werkwijze onherroepelijk verloren. "En finaal blijft alleen het silhouet, de buitenschaal overeind, als een fraai maar o zo weinigzeggend logo," zegt Viaene. "En ik ben niet de enige die dat zegt. De 'kaalslagmode' komt bij studenten interieurvormgeving al als hopeloos stereotiep en zeer gedateerd over."

Maar ook met een gewone gevelreiniging kan het mislopen. Het Koninklijk Pakhuis van Thurn & Taxis en de suikerraffinaderij Gräffe zien er goed gerenoveerd uit, toch? Gelukkig is het eerste gegomd (op advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen), maar jammer genoeg is het tweede gezandstraald. Bert Aerts zegt hierover: "Een baksteen wordt door het bakproces aan de buitenkant voorzien van een harde laag die beschermt tegen de invloeden van buitenaf. Bij zandstralen wordt die natuurlijke beschermlaag eraf gestraald. Het resultaat is dat de veroudering zich sneller doorzet. Er zijn nochtans alternatieven, zoals gommen, chemische peeling en stoomreinigen. Dan wordt de steen met rust gelaten en wordt het vuil zelf aangepakt. Het resultaat is soms minder spectaculair, maar het is wel een langdurige oplossing. Zandstralen is veruit de goedkoopste techniek en wordt dus op grote schaal toegepast."

"Maar mijn bezwaar tegen intensief gevelreinigen is vooral van esthetische aard. De techniek doet afbreuk aan de geest van het gebouw. Achteraf ziet het gebouw er splinternieuw uit, maar moet dat? Een gebouw heeft nu eenmaal zijn leeftijd, en sterke verkleuringen van de bouwmaterialen horen daarbij. De architect heeft in zijn tijd bovendien voor een welbepaalde steen gekozen, hij wist dat die met de jaren zou verkleuren. Een gevel waarvan de mossen en planten, oude verflagen en graffiti verwijderd zijn, zal meer vertellen over de geschiedenis van het gebouw dan een gezandstraalde gevel die ons doet geloven dat het gebouw er pas staat. Voor de buitenstaander moet het spectaculaire resultaat van een gevelreiniging vaak het bewijs zijn dat alles grondig is aangepakt, maar dat mag niet de drijfveer van de restaurateurs zijn," zegt Aerts.

"Zandstralen is op zich geen slechte techniek," verklaart de ingenieur-architecte Ine Wouters, "maar je moet apparatuur hebben waarbij de parameters nauwkeurig ingesteld kunnen worden en waar de vakman voortdurend bijstuurt. Door het stof verlies je vlug zicht op het resultaat. Bij het reinigen van buitengevels blijven de stofwolken nog beperkt, maar wanneer de binnenstructuur gereinigd wordt, is de zichtbaarheid heel slecht. Dan is het gevaar op beschadiging heel reëel. Het inte­rieur van de suikerraffinaderij Gräffe werd grof gezandstraald. Dat het ook anders kan, bewijst de renovatie van het pandjeshuis in de Brusselse Sint-Gisleinstraat. Daar werd het oude haarpleister verwijderd en vervangen door een nieuw pleister dat de baksteengewelven volgt. Arbeidsintensief, maar het resultaat is prachtig."

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Economie

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni