© De Bezige Bij

Praat achteraf: Een mens is ook maar een voetballer

Michaël Bellon
© Brussel Deze Week
07/11/2010
‘Jupp Heynckes.’ ‘AC Milaan-Waregem.’ ‘Lentini.’ Het zijn illustere namen uit een oude voetbaldoos, en tegelijk titels uit de stapels columns van Jan Mulder die ik vroeger systematisch uit Sport Magazine scheurde. De oudste die ik heb liggen, dateren van augustus 1985, ik was toen elf jaar. Op dat moment ontbrak me nog het historische besef dat nodig was om in de beste sportcolumnist ooit ook de fanatiek scorende spits te zien die tussen 1965 en 1972 viermaal kampioen werd met Royal Sporting Club Anderlechtois.

Inmiddels is me natuurlijk duidelijk hoe benijdenswaardig Mulder is als ongekroonde kampioen van de belangrijkste tweekamp waaraan je in het leven kan deelnemen: degene die voetbal en literatuur combineert, en het mogelijk maakt beste maatjes te zijn met zowel Paul Van Himst als Remco Campert.

Chez Stans is het boek dat Jan Mulder al wilde schrijven toen hij het gelijknamige Brusselse restaurant in de rue des Dominicains ('Predikherenstraat krijg ik niet uit mijn mond') nog drie keer per week frequenteerde. Verschillende keren kondigden hij of zijn uitgeverij zijn 'Brusselse memoires' aan.

Uiteindelijk stelde hij gisteren pas zijn definitieve versie voor in het stadion van zijn oude club, die hem evenveel verschuldigd is als hij zijn club. Je kunt namelijk fijne discussies lanceren met de vraag welke nu de beste transfer was die Anderlecht ooit realiseerde, en die rond je ook even makkelijk af door de naam Jan Mulder te noemen. Wat heeft een voetbalclub immers aan haar roemruchte verleden, als niemand ze adequaat boekstaaft en met overtuiging uitdraagt? Desnoods tot in Nederland - waar de vraag naar glorieverhalen over het Belgische voetbal in de jaren zestig nochtans fel afneemt.

Toen ik voor het eerst over de voetballer Jan Mulder las (voetbaltijdschrift Hard Gras, juli 1999), kon ik hem maar moeilijk met de schrijvende mediafiguur in overeenstemming brengen. De foto's toonden een jong voetballertje met een arrogante bek die de fotografen scheen te vragen of hij misschien wat van hen aan had. Mulder voetbalde dodelijk efficiënt, maar liep ook strak voorbij aan trainer Pierre Sinibaldi, die hem in '65 verwelkomde. Of hij nam in '72 afscheid met de middelvinger van trainer Georg Kessler, nadat die hem pas tien minuten voor tijd had ingebracht in de alsnog door toedoen van Mulder gewonnen kampioenenwedstrijd.

Uit Mulders latere geschriften bleek zijn eindeloos respect voor de club die hem in de persoon van voorzitter Albert Roosens uit het verre Winschoten was komen halen. Maar Mulder duldde in de spelershiërarchie al snel alleen Van Himst boven zich. Mulder verafgoodde het decorum van paars-wit, maar zodra hij de kleedkamer betrad, klaagde hij over de bedenkelijke staat van de uitrustingen die Van Himst en co. altijd gelaten hadden gedragen.

Een speler als Mulder zou vandaag niet meer naar Anderlecht komen, omdat hij, hoe jong en onervaren ook, alleen maar bij een subtopper zou tekenen die hem snel naar een absolute topclub kon doorsturen. Real Madrid zat, zo schrijft Mulder in Chez Stans ook met ongeveer zoveel woorden, altijd in zijn achterhoofd. Helaas volgde na Anderlecht vooral blessureleed bij Ajax.
Lezen in Chez Stans is heerlijk zwelgen in verhalen, anekdotes en typeringen over het Anderlecht en Brussel van de jaren zestig. Maar met regelmaat laat de auteur het ook tot een twistgesprek komen tussen de topspits "Yann Mudlèr" (zoals hij met Franse tongval genoemd werd) en de terugblikkende schrijver Jan Mulder (met kuiten nog slechts "zo dik als een jonge paling"). Het lichtvoetige relaas van een voetballer op de zwier in bruisend Brussel, wordt dan een doorgedreven zelfevaluatie met existentiële trekjes. Want als het leven even relatief is als voetbal, dan is een mens uiteindelijk ook maar gewoon een voetballer. De nostalgische terugkeer veertig jaar na datum kan dan makkelijk een feestje worden waarop net iets te veel gezopen wordt. Ook de afgenomen status van de club en de huidige toestand van Brussel ("Voor mijn part staat er geen steen meer op de andere, daar") dragen daartoe bij. Daarom klinkt Mulders superieure stijl soms ook bedaard en vertwijfeld. Als hij zijn houding bij de dood van zijn vader tegen het licht houdt, maak je je als lezer zelfs zorgen. Want als Mulder niet schmiert, dan is dat het teken dat er echt even niet gelachen moet worden.

Toch schrijft Mulder meestal zoals hij speelde: bevlogen, in het besef dat doelpunten belangrijker zijn dan het nauwgezet bijhouden van de stand of de diepgaande nabespreking, en met een voorkeur voor de fictie van een vaag herinnerde spelfase op de documentaire herhaling.

Geen betere verhaalstof dan de kniebehandeling met warme ingewanden in het slachthuis van Anderlecht, de verontwaardigde lul van de danser Rudolf Noerejev in de toiletten van Chez Stans, de banketten van de club op de bovenste verdieping van de Martinitoren, of het homofone karakter van de kreten 'Oranje boven' en 'Allons les mauves'... tot ver in Mulders blessuretijd.

----------------------------
Gelezen: Chez Stans. Een ster in de Rue des Dominicains, 1965-1972, van Jan Mulder, De Bezige Bij, Amsterdam, 206 bladzijden.

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving, Sport, Cultuurnieuws

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni