Wonen in Brussel: Annie Reniers, kunsthistorica

Karel Van der Auwera
© Brussel Deze Week
21/04/2005
"In Brussel hou ik vooral van de middenstad. Van de Kunstberg afdalen naar de Sint-Hubertusgalerij is een waar genot - en een goede lichaamsoefening, te voet voel je pas hoe steil de heuvels van Brussel wel zijn. Maar vooral prettig aan een grote stad is dat ze openbare ruimte biedt, ruimte waar je gedichten hardop kan voordragen. Ik kan ook nog verdwalen in Brussel, ben de stad nog steeds aan het verkennen. Het is een beetje zoals een taal, die kan je ook nooit door en door kennen. Mijn moedertaal ben ik gaan verkennen door te schrijven, Brussel door te wandelen." Aldus professor Annie Reniers (63), kunsthistorica en dichteres.

Maar goed dat een mens ook weleens op geluk kan rekenen in plaats van op wijsheid, anders was ik nog steeds op zoek naar het huis van Annie Reniers en haar echtgenoot Paul Philippot, professor emeritus van de ULB. Voor mijn charmante gastvrouw allerminst een verrassing: "Het is hier inderdaad niet makkelijk om vinden. Zo hebben we eens op een winteravond een vriend uitgenodigd. Het bordje met Charles Michielslaan was ondergesneeuwd, de man is compleet verloren gereden."

Opvallend: veel doorkijk. De glazen deuren geven uitzicht op glooiende grasperken, bomen. In de verte het oude Watermaal-Bosvoorde, met de tuinwijk.

"Als ik richting Bosvoorde fiets ben ik op tien minuten in het Zoniënwoud. Het oude gedeelte is een ware streling voor het oog, prachtige wandelingen kan je er maken. Soms heb ik daar zelfs de indruk in een negentiende-eeuws schilderijtje rond te waren."

"Dat is typisch voor een open stad als Brussel, je kan overal onmiddellijk buiten zijn. Mijn moeder, die er nu 96 is, woont nog in het ouderlijk huis in de Coghenlaan in Ukkel. We bezoeken haar elke zondag en dan gaan we wandelen. In het Dudenpark, waar ik vroeger elke zondag voor Union ging supporteren met vader en broer, of naar Linkebeek, Huizingen. Ik ben hier ook altijd weg, altijd. Voor mij is een huis iets waar je doorgaat. Zelfs als ik thuis ben, ben ik nog dikwijls weg. Dan lig op het terras een boek te lezen, een middagdutje te doen."

Wandelen
Ik zit op de stoel waar professor Philippot nog elke dag schrijft. Recht tegenover mij hangt op de keukendeur een tekstschema. "Paul, die kunstgeschiedenis doceerde, is er tachtig en heeft omzeggens elke dag van zijn leven geschreven. Zaterdag en zondag incluis. Wat je aan de deur ziet hangen, is een plan voor een boek over de hele periode van de barok. Het is teamwork. Zijn oud-studenten brengen archiefmateriaal, foto's, maken een schema. Paul schrijft."

"Ik schrijf ook, maar meer sporadisch, poëzie. Wandelen is mijn inspiratie; door het ritme borrelen de gedichten, de aforismen op. Dat wandelen is dus niet alleen ontspanning voor mij, het is ook werk. Ik moet er altijd voor oppassen dat ik niet zit te kijken naar de dingen 'in functie van'. Deze ochtend heb ik nog de oefening gedaan in het Rodebos: heide, pijnbomen, gras. Dan voel ik mij echt thuis, begin ik heel intens te kijken en denk ik: niet kijken naar beelden en niet denken aan woorden. Maar het is onvermijdelijk, door het stappen reiken nieuwe woorden zichzelf aan en ik heb ze maar te plukken."

Buiten, vrij: ook woorden. Woorden die steeds terugkomen bij Annie Reniers. "In de Coghenlaan speelden we steeds buiten. De garagepoort was de goal, we voetbalden van de ene kant van de straat naar de andere. Als er een auto aankwam stopten we even. De Coghenlaan afrijden op mijn trottinette, ik kon er niet genoeg van krijgen. En toen vader voor ons een zeepkist had ineengeknutseld, raasden mijn broer en ik in dat ding de helling af. Dat maakte een kabaal, onvoorstelbaar."

"Naar de stad gingen we niet. Ukkel was ons al groot genoeg, de rituelen van elke dag volstonden. Naar het schooltje aan de Messidorlaan gaan, studeren terwijl moeder en vader, die allebei Nederlands gaven in het Franstalig onderwijs, aan het verbeteren waren, spelen. Veel hadden we als kind ook niet nodig om te spelen. Een aardappelenbak op de koer voor de tuin, waar we winkeltje hielden en zelfgemaakte dingen verkochten aan vader en moeder. Hele namiddagen waren we daar mee zoet."

"Wandelen deed ik heel graag, fietsen deed ik heel graag. Naar het bos met de schoolmakkers, naar het atheneum van Etterbeek over de mooie fietspaden langs de Churchilllaan, de Generaal Jacques­laan. We hadden niet meer nodig, de ruimte was ons gegeven."

"En dat atheneum van Etterbeek, een feest was het daar school te lopen. Het lag in een park met hoge bomen zoals het Zoniënwoud; een van die bomen was zelfs onze geïmproviseerde wip. Een gevaarlijk spelletje weliswaar, maar een kind moet kunnen durven, zelf zijn ruimte ontdekken. Kinderen moeten ook naar iemand kunnen opkijken. Voor mij was dat mijn vader - die ook voordrachtkunst gaf aan het conservatorium -, de leerkrachten, mijn grootvader die burgemeester van Assent was en me besteliefstekind noemde. Toen ik zelf les gaf, ben ik de studenten beginnen bewonderen. Wat een creativiteit en een vlugge geest!"

"Het atheneum was ook zeer veelzijdig, er was heel veel mogelijk en dat wekt dan bij een tiener weer de fantasie op. We hadden zelfs een jazz­orkestje, New Orleans-stijl. Mijn boyfriend, een Italiaan, aan de piano, Walter Legley, de zoon van Victor, op de klarinet. Met dat orkestje zijn we zelfs op schoolreis naar het buitenland gegaan. Heidelberg en Frankfurt. We gingen daar in die jazzkelders luisteren, maar ook optreden. Ik mocht aankondigen door de micro: 'En nu spelen de Saratoga City Ramblers hun hoogste troef uit: "Tiger Rag"!' Dat was dan weer die openbare ruimte, waar je jezelf kan uitdrukken en we mochten het ook. Zo was de geest van atheneum."

"Buiten het atheneum begon het platteland, herders met schapen. Wij konden daar op het middaguur onze boterhammen gaan opeten; er waren boomgaarden waar we appels konden plukken. Alles was daar open. Al die dingen tekenen je voor het leven, schenken je een open geest. Je kan dat ook doortrekken naar Brussel. Een kind dat hier opgroeit krijgt een brede kijk op de wereld, door de veeltaligheid, door het multiculturele. Je leert jezelf bekijken door de ogen van de vreemdeling, door het contact, de confrontatie. Vreemdelingen en studenten maken deze stad goed."

"Het neoclassicisme, met al die grote lanen, het monumentale heeft dan weer het panorama van Brussel bepaald. Toen ik met de fiets naar school reed, was ik al getroffen door de koepel van het Justitiepaleis, die ik telkens in de verte zag liggen. Toet­je noemde ik hem, ik groette hem elke keer."

"Als opgroeiende adolescent had ik dus al de vertrouwdheid met de monumenten van de stad, de gebouwen. Zoals je van een berg eigenlijk een vriend kan maken, had ik hier het Justitiepaleis als vriend. Pas later heb ik gezien dat het zo'n groot gebouw was. Maar het is misschien ook dat monumentale dat maakt dat ik me nog altijd een dom en schuchter konijntje voel in de stad, helemaal geen schepper. Misschien is het nog steeds dat kind dat onder de indruk is van die grote lanen en gebouwen. Allicht ook daarom zoek ik nog steeds de smallere straatjes op, de verborgen plekjes, kleine galerijtjes."

Venster op de wereld
Maar niet alleen het atheneum van Etterbeek en het Justitiepaleis hebben een onuitwisbare indruk gelaten op Annie. Ook de Expo van '58. "Ik was zeventien, we werden heel streng gehouden thuis. De stad mocht niet, de Expo wel. Ik herinner mij nog levendig de paviljoenen van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten vreedzaam tegenover elkaar. De Sovjet-Unie: de kunst van het sociaal-realisme. Amerika: een schilderij van Feininger, bijna abstract, Bauhaus. Een schitterend contrast. Paviljoentjes, reuken, smaken en atmosferen uit alle windstreken. Voor mij en m'n leeftijdgenoten was het de empirische ontdekking van de wereld, anders dan uit boekjes."

"De stad ben ik pas beginnen ontdekken als studente. Ik ging ernaar toe, gewoon om eens iets anders te eten dan thuis. Bijvoorbeeld spa­ghetti, of een sandwich met krabsla. En dan waren er ook nog de Saint Verhaeghenfeesten. Die stoet, in een witte stofjas door de straten lopen, zingen, overal de cafés binnengaan. Dat kon voor één keertje, de stad veroveren."

"Ik vind het goed, dat veroveren van de straten. Zoals bijvoorbeeld met carnaval, of de kunstkoeien vorig jaar. In Rome heb ik dat ook dikwijls meegemaakt. We woonden aan de Via Cavour, die van het station naar het Forum loopt. We woonden hoog, zagen de communisten door de straten opstappen, terwijl het ritme van hun slogans langs de muren weergalmde. En ons zoontje Luca, die scandeerde mee."

"Op zo'n momenten wordt de vrijheid niet aan banden gelegd en dat vind ik belangrijk. Dat rebelse, ik heb het altijd in mij gehad. Thuis ook: tegen de bourgeoismentaliteit van moeder. Ik was altijd weg. Naar het Zoniënwoud, of ruimten gaan verkennen. Op het onbebouwde terreintje, recht tegenover ons, ging ik met de hond van iemand anders spelen. Onbekend terrein. Toen ze daar een huis zijn beginnen bouwen, kon ik helemaal alleen tot boven op het dak, langs houten ladders. Aan mijn voeten, de straat als een panorama, net alsof ik in een fort zat. In Rome was ik ook altijd op de heuvels, in de diepte zag ik de mensen als miertjes. In Brussel zag ik hetzelfde weer, vanuit de taverne in het Old England gebouw. Toeschouwer zijn, zonder dat iemand je bespiedt. Bekijken zonder zelf bekeken te worden. Dat is een groot voordeel van de stad."

Tolerantie
Annie Reniers staat op om me op een glaasje rode bordeaux te vergasten en zichzelf met een Orval te verwennen. "Om zes uur een Orval drinken, dat was het ritueel van mijn tante, mijn tweede moeder. Als ik Orval in huis heb, doe ik het ook. Mijn tante is indertijd alleen naar Brussel komen wonen en is er ook alleen blijven wonen, in Ukkel. Ik zou ook best kunnen alleen leven, alleen met mijn gekke trekjes."

"In Rome, waar van 1965 tot 1977 gewoond hebben, hadden we ook zo onze vaste rituelen. Dagelijks om halftwee afspreken in ons stamrestaurant, elke zondag met Luca naar de rommelmarkt, Porta Portese. En toen Luca wat groter was, stapte hij altijd achter mij of te zien of ze niet in m'n handtas zaten."

"Nu leven we nog steeds op z'n Italiaans: elke dag om halftwee uitgebreid eten. Ik was daar heel graag in Rome. Toen waren er nog geen files van toeristen in het Forum, dat was onze tuin. Die stad was rust, rust, rust. We woonden tussen de volksmensen. Handwerkers, een boekenbinder, een metaalbewerker, een regenschermversteller. Daarom heb ik me hier ook steeds goed gevoeld in de Marollen denk ik."

"Voor Luca, die er geboren is, was het helemaal een schitterende stad om op te groeien. Romeinen zijn verzot op kinderen, kinderen bepalen er de stad. Veel leven speelde zich daar op straat af en dat is in Brussel nu ook meer en meer het geval. Waar je ook komt, er is contact."

"Die meertaligheid, die veelzijdigheid, prachtig. Ik zou in geen andere stad kunnen wonen. Je weet nooit in welke taal je iemand moet aanspreken of hoe je gaat aangesproken worden. Ik ben van jongs af ondergedompeld geworden in het tweetalige bad, Luca zelfs in het drietalige bad: Frans, Nederlands en Italiaans. Van toen Luca klein was sprak Paul, die mij aan de unief les had gegeven in het Nederlans, Frans met hem, ik Nederlands, Italiaans hoorde Luca elke dag van een ander. Dat is een enorm voordeel, het maakt een mens zoveel contactvaardiger."

"Paul was directeur van het International Centre for the Study of Conservation and Restoration of Cultural Property in Rome. Ik mocht de dingen doen die ik graag deed, buiten een boek zitten lezen, cursussen voorbereiden, naar tentoonstellingen gaan, met Luca de stad intrekken, wandelen, fietsen. Na twaalf jaar dacht ik echter: Wat doe ik hier? Plots voelde ik mij een buitenstaander. Ik hoorde mijn taal niet spreken, ik had geen contact met andere schrijvers en kunstenaars, ik was alleen de moeder van en de echtgenote van. Ik heb toen erop aangedrongen terug te komen en het geluk wilde dat Paul de mogelijkheid had fulltime te worden aan de ULB en ik parttime aan de VUB, esthetica en geschiedenis van de hedendaagse kunst. We waren allebei tevreden. Te meer daar we toen deze plek hebben gevonden, die voor ons beiden op aandeelafstand van de campus ligt."

"Ik ben de VUB heel dankbaar. Ik liep daar al zingend door de gangen, er heerste een aangename sfeer. De tolerantie was heel groot, de professors hadden een perfecte autonomie. Alles gebeurde in grote openheid, de profs stonden dicht bij hun studenten. Enfin, ik heb geluk gehad, echt geluk."

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni