Eerste en laatste biografie van Arno

Jean-Marie Binst
© Brussel Deze Week
28/06/2007
Andy Warhol wist zich met popkunst alle Amerikaanse cultuursymbolen eigen te maken; Arno Hintjens maakt van andermans zangersteksten, flarden volkswaarheden en vloeken zijn fallussymbolen. Vraag dus niet waarom alleen hij het lokmiddel kan zijn voor het nieuwe Oostendse filmfestival van vzw 'Les Films du Bord de Mer' - nog maar eens een opgeviste referentietitel. Lees gewoon de meeslepende biografie van deze charismatische scènekunstenaar en u zal zijn personage al stukken beter begrijpen.

Eind mei kwam de geactualiseerde Nederlandse vertaling uit van de biografie van Oostendenaar Arnold Charles Ernest Hintjens (1949): Arno. Un rire et une larme, (2004), detaillistisch uitgewerkt door Gilles Deleux. Een turf van een levensverhaal, dat ruim 400 bladzijden moest tellen om de artiest in de mens te ontdekken en de mens achter de artiest. Een half leven vergooid en een half leven geluk met zijn entourage gehad, zo wordt de charmante zwakte van de complexenrijke zwerver geportretteerd. Gelijktijdig is het het verhaal van een door vrouwen (zijn grootmoeder en moeder 'Lulu' vooral) 'verwend prinsje' dat - naar klassieke pathologie - het slachtoffer werd van de aandacht die hij nodig had. En dus na zijn pubertijd nog eens twintig jaar moest zoeken naar 'mamzellen' en goeie muzikanten om zijn talenten te manifesteren.
De schrijver maakt van het kinderleven van Arno in Oostende het compassieverhaal van een stotterende jongen, goede voetballer wel, maar toch een beatnik of 'langharig werkschuw tuig' zoals dat toen schamper genoemd werd. Goed dat zijn vader voet bij stuk hield om de koksopleiding af te werken, of het bijklussen om het uitgaansleven te betalen zou niet gelukt zijn. Een opdoffer is dat Arno als jonge twintiger zijn moeder verliest. En vreemd is het dat hij 'artiesten' tegen het lijf loopt, waardoor hij hard op zijn mondharmonica gaat oefenen om de blues uit zijn hart te pompen. De 'mooiste jaren' van het leven van de eeuwige zoeker worden verteerd door nachturen, door kroegen, bars, clubs, stripteasetenten, krotten van kamers en passanten. Arno's schip zal jaren zwalpen, al geeft Arno daar het kleine België de schuld van. Elders zou dit soort talent meteen erkend zijn. Want rock bleek nog Angelsaksisch gemeengoed te zijn.

Freckle Face
Alle periodes van zijn muziekcarrière - hoe kort of hectisch ook, zoals met Charles et les Lulus (1991-1992, met Roland) - komen uitgepuurd aan bod door getuigenissen van vele Arno-companen én van Arno zelf. Beginnen we maar als voorbeeld meteen met Freckle Face (1969-1971), Arno's eerste groep. Nadien klikt het voor jaren met Paul Couter, waardoor hij zijn ego versterkt in het duo Tjens Couter. De boezemvrienden brengen akoestische blues in alle eenvoud en zuiverste emotie. In 1974 staan ze op de affiche met Toxisch, goed voor louter instrumentale, progressieve rock. Dan volgt een groep met Danni Bossaer en Rudy Cloet (uit Toxisch) en de stalen gitaren klinken bijzonder eclectisch voor die tijd. Ook de broer van Arno, saxofonist Peter Hintjens hoort er even bij. Tot de zwangerschapsperiode van de TC Band en Tjens Couter (1977) rond de schrale stem van Arno contouren krijgt. Terwijl punk hoogtij viert, brengen de vijf mannen louter pubrock. En die doet het voor sommigen, want rock is macho en 'de enige muziek die feministen de gordijnen injaagt'.

Tang op een varken
Met titels als Honey Bee, Saturday Night Queen en The Javatrot krijgt Tjens Couter in de Brusselse Zoom (Jamblinne de Meuxplein) het nieuwsgierige volk mee en kort nadien verschijnen de eerste twee pagina's in Humo. Er wordt uitgebazuind dat 'de semiparodistische rock plaatsgemaakt heeft voor solide blues-rock-boogiewerk,' al blijft de zangersstem 'ongewoon' - als een tang op een varken haast. Arno bekent: "Ik heb spijt dat ik een Belg ben (...) En ik vrees soms ook dat we het nooit zullen maken." Al gaat dit prentje dat Arno van zichzelf maakt, niet helemaal op volgens Marc Didden. Didden herkent eerder "arrogante grootspraak bij die twee gefrustreerde opscheppers. Een uitspraak als 'Fuck the rest, we are the best' toont hun ware ik."
Maar als je in de film Le concerto pour un homme seul (1980) de T.C.-Band 'Gimme What I Need' ziet en hoort spelen - wat een mooie promotie voor de groep had kunnen zijn ware de filmdistributie niet zo lamentabel geweest - dan ontdek je de ware Arno, die zich op de bühne als een vulkaan durft laten gaan.
Dan verschijnt Jean-Marie Aerts in zijn leven, die een en ander als manager overneemt en de gordijnen in de plooi hangt. Het studiowerk mocht wel wat structuur gaan krijgen en Aerts wijdt zich professioneel aan zijn opdracht. Hij wil de Oostendenaren in de catalogus van een platenfirma laten opnemen. Maar de maatschappijen houden de boot af: het is wel bizar en leuk, maar niet commercieel. Arno beweerde: "Een groep in België heeft geen platenfirma nodig. Het is beter om alles zelf te doen als uitgever."

T.C. Matic en opera
Als één generatie zich Arno herinnert, dan zal het wel van T.C. Matic zijn, waarbij T.C. stond voor Tjens Couter en de T.C. Band en Matic komt van de Joegoslavische (eigenlijk Servische), surrealistische schrijver Dusan Matic. Het eerste nummer 'When it Blows, Let it Blow', mag dan wel op de hoes van Tjens Couter staan, het is wel degelijk van de T.C. Matic-band.
Arno eet echter ook van andere walletjes. Een van die voorbeelden is Arno's prestatie in de opera 'Doctor Faustus' (1985) van operavernieuwer Conrad Boehmer in Parijs.
Verder wordt in het chronologische levensverhaal van de artiest, waarbij de talloze liefdesrelaties maar schaars onthuld worden, veel aandacht besteed aan de ontstaansgeschiedenis van zijn nummers. Zo kom je te weten dat in 'Elle adore le noir' Arno ook verwees naar James Ensor, die in Oostende 'de zwarte madam' werd genoemd. Alle symboliek van het leven en de ervaringen van Arno voeden het tekstmateriaal. En daar draait het bij de frontman om, uiteraard naast de juiste klank van het instrumentarium. Voor hem is het allemaal niet zo belangrijk in welke kleine of grote zaal of welk land ze spelen, ook al droeg Nederland hem jaren op de handen, net als Frankrijk vandaag. Arno zegt het zelf: "Al die mensen die daar voor u staan, hebben twee gaatjes in hunder neus. Ik ga overal spelen waar ze ons vragen." De euforie uit zijn carrière moet dus niet gereduceerd worden tot piekmomenten. Zoals meedraaien in de Europatour van Simple Minds - waarvan de Belgen trouwens verontwaardigd thuiskwamen omdat ze maar de 'opwarmers' van het voorprogramma waren en zelfs vuil naar hun hoofd geslingerd kregen. Wie Arno zegt, weet dat het om teksten gaat als 'O La La La, c'est magnifique' of een gerestylede 'Les Filles du Bord de Mer' van chansonnier Salvatore Adamo, een genrezanger voor wie bluesliefhebbers onterecht geen oor hadden.

Donquichot
Als senior duldt de stotteraar-van-toen geen vernederingen meer; hij heeft zich gehard, maar zet journalisten ook niet meer voor schut met bevlogen uitdrukkingen. Meer dan ooit staat hij als een donquichot met spasmes te wankelen op het podium, tot aha-erlebnis van zijn publiek. Arno is nog steeds geen zanger, maar garandeert spektakel en emotie en daar is het in de geslaagde concerten om te doen. Al kan auteur Deleux het tot slot toch niet laten om de zwaktes van Arno op een rijtje te zetten: de vrouwen, het masker dat hij blijft dragen, en zijn statements, die als zovele mei-68-ers zijn bijgedraaid. Arno is publiek gemeengoed geworden, ook van het establishment en de politiek, waarvoor hij jaren naar zijn 'cul' verwees.


::Gilles Deleux, Arno. Een lach en
een traan, uitg. EPO, 428 blz., 23 euro

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Cultuurnieuws

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni