Sokal rekent teder af met Brussels stripwereldje

Niels Ruëll
© Brussel Deze Week
09/06/2005
Op pagina 19 van zijn nieuwe avontuur zegt de stripheld Inspecteur Canardo: "Kom maar op, Brussel...! Godferdoeme." De kettingrokende, zwaarmoedige zuipschuit is aangezocht om de verdwijning te onderzoeken van Rudy Bollemans, een talentloze jongen die op de befaamde stripschool Saint-Luc het metier van zijn vader wil leren. Voor de stripauteur Sokal is het verhaal de perfecte smoes om de draak te steken met zichzelf, zijn vrienden, zijn beroep en met de Brusselse strip­manie. BDW-hoofdredacteur Volckaerts aarzelde niet: "Een interview, godferdoeme!"

Thuis zijn in het Belgo-Brusselse stripwereldje is mooi meegenomen voor wie ten volle van de nieuwe strip van Inspecteur Canardo wil genieten. Sokal, de geestelijke vader, spot er op tedere wijze met Brussel, de stripzotte stad van zijn jeugd. Worden ook door de mangel gehaald: Sokals uitgeverij Casterman en de befaamde kunstacademie van Saint-Luc, waar Claude Renard dertig jaar geleden Sokal en zijn vriend François Schuiten leerde hoe ze hun scheppingsdrift konden kanaliseren. Sokal voert in de nieuwe strip zijn stad, vrienden, leermeester en broodheren op - met naam en toenaam.

Toch is De Belgische kwestie, zoals het album heet, geen geval van inteelt. Je hoeft in de verste verte geen expert te zijn om de satire te snappen. Sokal schildert Brussel af als een stad met hier en daar een woonhuis tussen de stripwinkels en Saint-Luc als een mili­tair instituut waar striptekenaars gedrild worden ("Een streep links! Een streep rechts!"), waar ze onderwezen worden in de geometrie van de neus en stripplaten moeten tekenen met als onderwerp: de culturele bijdrage van de Belgische voedingsindustrie aan het Verenigd Europa. Want zoals de stripversie van Claude Renard het zegt: "Aan de onvruchtbaarste scena­rio­gronden ontspruit de wa­re strippoë­zie, stelletje blaaskaken!"

De intrige draait rond doping. Om een bevende hand te bezweren en een gebrek aan tekentalent te maskeren, grijpen vader en zoon Bollemans allebei naar de grafische cocktail, een mix van heroïne, cafeïne, cocaïne, anabolen, cortisonen, antidepressiva, vitamine A, B, C, D en E, koninginnenbrood, E211, het geheel vermengd met Oost-Indische inkt. De naam is afgeleid van de beruchte Belgische cocktail die wielrenners aan oneerlijke overwinningen helpt.

Is strips tekenen dan zo'n zwaar beroep?
Sokal (lacht): "Ach nee, zie ons hier zitten in het Plazahotel: een beetje keuvelen bij een kop koffie! Je kunt ons bezwaarlijk vergelijken met de mannen van de vuilniskar. Maar dat wil nog niet zeggen dat we geen demonen te geselen hebben. Striptekenaars zijn als de dood voor een vermindering van het gezicht en ziektes als Parkinson. Een voetballer is nog jong als hij zijn schoenen aan de haak hangt; een striptekenaar wordt verondersteld door te gaan. Maar verval is onvermijdelijk. Als lezertje van het weekblad Kuifje zag ik al hoe grote namen plots beetje bij beetje achteruitgingen. Er komt een dag dat handen beven en ogen sneller vermoeid geraken. Dat is een gruwelijke gedachte die velen nachtmerries bezorgt en sommigen naar de fles doet grijpen, wat de zaak alleen maar verergert. Het is een minder poë­tisch beroep dan algemeen gedacht wordt."

U stuurt aan op een vergelijking tussen de Belgische striptekenaar en de Flan­drien. U laat Claude Renard de Belg Bollemans omschrijven als "geen wereldschokkend genie à la Parisienne, nee... een kleine sappelaar, geen artiest, o nee... slechts een vlijtig ambachtsman. Maar (...) aan hen geef ik eerlijk gezegd de voorkeur."
Sokal: "Er zijn striptekenaars die met hun figuurtje opstaan en gaan slapen. Mij schrikt dat af. Ik val dat type tekenaar niet aan, het heeft iets sympathieks en aandoenlijks. Vooral de Belgen hebben er een slag van weg. Ze spreken over hun stripheld als was het familie. Noemen hem bij de voornaam en bespreken zijn nieuwste album als was het het rapport van hun bloedeigen zoon. Het is geen geheim dat Franquin neerslachtig is geworden van die vreemde verhouding tussen tekenaar en tekenfiguur. In Frankrijk heb je ook 'Belgische' types, maar door de bank genomen zijn ze in Frankrijk minder de slaaf van hun tekeningen. Het hoeft niet al­lemaal zo mooi afgewerkt te zijn."

"Er is nog een belangrijke reden waarom strips tekenen een vreemd beroep is: de eenzaamheid. Je opereert in een gesloten wereld en je zit meestal heel alleen achter je tekentafel monnikenwerk te verrichten. Jij kunt dat niet begrijpen; als journalist ontmoet je voortdurend nieuwe mensen en heb je vaak de kans om op pad te gaan. Een striptekenaar is verplicht zichzelf op te sluiten. In die zin is het geen wonder dat er zovelen neerslachtig zijn geworden en naar de fles grepen. Ik kan het in elk geval niet aan."

'Met de medewerking van Pascal Regnauld,' staat er op de nieuwe Canardo. Wat wil dat zeggen?
Sokal: "Pascal Regnauld tekent. Elk jaar krijgt hij meer verantwoordelijkheid. Ik heb geen tijd meer om te tekenen. Ik was het beu om altijd maar met strips bezig te zijn. Vooral aan het begin van de jaren 1990 kwam het mijn strot uit om drie vierde van mijn tijd te besteden aan het tekenen van Canardo. Dat deed ik al twintig jaar lang. Informatica interesseerde me nogal en geleidelijk aan heb ik me steeds meer op het ontwerpen van computerspellen toegelegd. Vandaag is dat mijn hoofdactiviteit. Casterman is een van de belangrijkste aandeelhouders van mijn productiebedrijf. Alle computerspellen die ik ontwerp, zullen ook afgeleid worden naar beeldverhaal. Ik teken niet meer, maar ik heb nog nooit zoveel strip gedaan."

"Ik vind een stripadaptatie van een computerspel zinvol omdat ik merk dat het publiek verschillend is. Een fan van computerspellen is niet noodzakelijk een striplezer. Het aanbod is zo geëxplodeerd dat het onmogelijk is geworden om nog én cinefiel én stripfan én literatuurliefhebber én melomaan én gamer te zijn. Mensen moeten kiezen. En als de mensen niet meer van discipline wisselen, dan moet ik het als verteller maar doen."

Is er dan nog tijd over voor nieuwe projecten?
Sokal: "Het ontwerpen van computerspellen is mijn hoofdberoep geworden: ik doe het graag én ik ben succesrijk. De ontwikkeling van zo'n spel neemt al gauw drie jaar of meer in beslag. Alleen door te rationaliseren is er ruimte voor nieuwe projecten. Ik profiteer van mijn komst naar Brussel om met mijn vriend François Schuiten te overleggen over de langspeelfilm die we samen willen maken. We zien wel wat het wordt. Maar ik ga dus wel al enkele ideeën en mogelijke filmdecors uitproberen in een computerspel. Het voordeel daarvan is dat we straks potentiële filminvesteerders al een paar beelden kunnen laten zien."

Op pagina 25 van De Belgische kwestie zag ik in het boekenrek van de winkel voor striptekenaars een boek staan van Schuiten. Het schoolhoofd heet Claude Renard, net als uw leermeester. De doping voorschrijvende dokter is genoemd naar de Casterman-medewerker Louis Delas.
Sokal: "De Belgische kwestie is het verhaal van de bende vrienden waartoe ik behoorde toen ik twintig was. We leerden elkaar kennen op Saint-Luc, en nu dertig jaar later zien we elkaar nog. We brengen zelfs nog samen vakanties samen door."

Hebt u aan zelfcensuur gedaan?
Sokal: "Toch niet bewust. Ik spot wel, maar het is geen gemene strip. Ik benader het wereldje zacht en teder. Hetzelfde verhaaltje kan ook resulteren in een heel dramatische, zwaarmoedige strip over een stervende tekenaar die zijn wereld in elkaar ziet storten: tekenaars­tremor betekent het einde van zijn carrière en de zoon die hem moet opvolgen, verraadt hem. Maar ik hou ervan om het grote drama lichtvoetig aan te pakken."

Het valt op: Canardo, ooit een toonbeeld van cynisme en zwaarmoedigheid, is zachter en milder geworden.
Sokal: "Je kunt niet altijd de sombere zwartkijker uithangen. Ten tweede domineer ik de tekeningen niet meer, ik moet me ook een beetje aanpassen aan de smaak en de talenten van mijn medewerker. Mijn volgende computerspel is wel heel zwart."

"De grote drama's wil ik niet meer kwijt in Canardo. Het computerspel is mijn Hollywood. Wat Canardo betreft, zoek ik het in de kleine dingetjes, zoals de dialogen. De intrige is niet zo belangrijk. Anderen zijn beter in het verzinnen van spannende mysteries. Canardo moet het hebben van de dialoog, van dat ene zinnetje dat volstaat om je vrolijk of triest te maken. Ik verzin die 's morgens vroeg, als mijn hoofd nog fris is. Om vijf uur 's middags hoef ik dat niet meer te proberen. Tegen die tijd zijn er al zoveel telefoontjes geweest en grote en kleine beslommeringen opgedoken dat je niet meer spits bent."

:: De Belgische kwestie is uitgegeven bij Casterman en ligt nu in de winkel

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Cultuurnieuws

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni