Vorstelijke zijde uit vervlogen tijden

An Devroe
© Brussel Deze Week
01/11/2012
Wie weet in de buurt van het Domaine de la Magnanerie in de Minervalaan in Vorst of de Zijdeteeltstraat in Ukkel nog moerbeibomen staan? Hoe karaktervoller, hoe ouder. Het zouden wel eens de laatste fysieke getuigen kunnen zijn van een uitgestrekte zijderupskwekerij uit de negentiende eeuw.

V orst was in die tijd nog een landbouwgemeente, maar daar kwam stilaan verandering in. Meer en meer stapte men over van landbouw naar tuinbouw en zelfs naar zijdeteelt.

In 1834 was nog meer dan 'zes zevenden' (zo werd dat uitgedrukt in 1949) van de grond bestemd voor de landbouw en de veeteelt, een tiende was bos, en nog maar een honderdste van de ruimte was volgebouwd. Om maar even de situatie te schetsen als je tussen de rijhuizen en de hoogbouw van de Domeinlaan, de Zevenbunderlaan en de Roosendaelstraat stapt, waar we ons de hagen van witte moerbei moeten voorstellen.

Nog plaats zat dus, bijvoorbeeld voor een 'modelhoeve' van de Belgische regering, en vanaf 1833 ook voor een zijderupskwekerij op de hoogtes van het plateau Zevenbunders in Vorst, aan de grens met Ukkel. Het Zevenbundersbos was tijdens de revolutie van 1830 verwoest (een bunder was een nogal arbitraire meeteenheid, in Vorst kwam dat neer op 30 are en 65 centiare) en op een oppervlakte van 24 hectare werden er hagen aangelegd van wel 150.000 struiken van de witte moerbei. Dat gebeurde op een vernuftige manier, zonder de andere gewassen te hinderen. Het was een voortzetting van de, alweer, 'model'zijderupskwekerij die in 1826 werd opgericht in Meslin-l'Evêque (bij Ath) door Willem van Oranje, koning der Nederlanden.

Staatssubsidie
Toch werden hier al eerder rupsen van de zijdevlinder (Bombyx mori) gekweekt voor hun zijde, een aloude Chinese ontdekking. In de achttiende eeuw, toen Brussel bij de Oostenrijkse Nederlanden behoorde, had Prins Karel van Lotharingen, een man met een grote wetenschappelijke belangstelling, in zijn paleizen in Brussel en kastelen in Tervuren en Mariemont een zijderupsenkwekerij met weverij ondergebracht.

Omdat baron Charles de Mévius zijn ervaring van Meslin-l'Evêque meebracht, werd de zorg in Vorst vanaf 1846 aan hem toevertrouwd. Eind de jaren 1830 was bij een aantal parlementsleden de twijfel gegroeid of deze exotische teelt wel in België kon gedijen en ze stelden voor de kwekerij van Meslin-l'Evêque te verkopen, en de veel te hoge subsidies in te perken, zo schrijft Maarten Van Dijck in De wetenschap van de wetgever. De klassieke politieke economie en het Belgische landbouwbeleid 1830-1884 (2008). Uiteindelijk werd in 1846 ook de Brusselse moerbeiboomkwekerij verkocht en in een pacht van dertig jaar aan De Mévius toegewezen.

De plantages waren zo uitgestrekt dat men begon te hopen dat België er binnenkort een nieuwe industrietak bij zou hebben, de zijdeproductie kwam immers tegemoet aan een stijgende vraag. Belangrijke afnemers waren de textielfabrieken van Antwerpen en Lier.

Na de dood van de baron werd de kwekerij in 1866 overgedragen aan de Brusselse industrieel Joseph Zaman, maar na zijn faillissement werd de eigendom verkaveld.

Louis Verniers heeft het in 1949 in Histoire de Forest lez Bruxelles over een kaart van Brussel uit 1880 waar bij de eigendom van een zekere Greindl nog magnanerie staat. Wellicht was magnanerie (magnan = zijderups) toen al een toponiem geworden. Nelly De Roover van de Geschiedenis- en Patrimoniumkring van Vorst schreef in Vorstinfo over de kastelen waaronder ook dat van Jules Greindl, Belgisch diplomaat en minister van Staat in 1907, op de plek waar begin de jaren 1960 Domaine de la Magnanerie verrees.

Dit appartementsblok van de architect van de 'Martinitoren', Jacques Cuisinier, is met zijn 400 woningen een van de grootste complexen van mede-eigenaarschap van België. Met haar hoge en brede, gebogen wand beheerst deze magnanerie de hele buurt. In het driehoekige park op de hoek van de Domein- en Minervalaan zijn nog stinkzwammen te vinden, een zeldzaamheid in de stad, een herinnering aan het platteland en het Zevenbundersbos.

Moerbeitoppen en toponiemen
Wanneer we in de Zijdeteeltstraat een foto van het straatnaambord willen nemen, komt een bewoner vertellen dat de vroegere eigenaar van zijn huis had meegeschreven aan het stratenboek over Ukkel van Raf Meurisse. Hij haalt Ontdek Ukkel, zijn straten en pleinen (1985) erbij en toont de verwijzing naar de zijdekwekerij. Geen moerbeien meer in zijn tuin, hoewel hij zich kan voorstellen hoe de hellende tuinen daarvoor geschikt zullen geweest zijn. Net zoals druiven gedijen moerbeien tegen een heuvel, want ook moerbeien zijn (tja) vorstgevoelig.

Behalve de Zijdeteeltstraat (rue de la Magnanerie) en het Domaine de la Magnanerie recupereerden ook een boekhandel en een bankfiliaal de naam magnanerie. En ook een garage, maar daar is al een letter afgevallen, ze staat al vier jaar leeg.

Volgens de industriële telling van 1846 werkten er in de zijderupsteelt van Vorst 51 personen, van wie maar liefst 20 jongens en 12 meisjes van 9 tot 12 jaar, en 2 jongens en 8 meisjes van 12 tot 16 jaar. Het is een voetnoot in het geschiedeniswerk uit 1949. Moesten zij de cocons doden, de soms tot 900 meter lange zijdedraad afwikkelen, de zijde verven?

Een voetnoot en een handvol toponiemen, maar misschien kan je hier ook nog, zoals de dichter Nicolaas Beets, horen hoe 'De moerbeitoppen ruischten'.

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Ukkel, Economie

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni