© Taalunie
Harry Mulisch (1927-2010) - Beginnen in Brussel, eindigen in Jeruzalem
Over W.F. Hermans in Brussel, en Brussel in Hermans' werk, valt heel wat te zeggen, en Jeroen Brouwers heeft dat dan ook gedaan, in Het aardigste volk ter wereld (1996).
Met Mulisch ligt het anders. Tal van steden spelen een rol in zijn leven en werk: Haarlem, Amsterdam, Berlijn, Dresden, Wenen, Venetië, Rome, Parijs... Als men de volledige lijst opmaakt, bungelt Brussel ergens onderaan. Toch is het hier dat de 'aardse' geschiedenis van De ontdekking van de hemel begint, om te eindigen in Jeruzalem. "In Brussel" wordt de "knappe jonge officier" Wolfgang Delius "ingekwartierd bij de familie Weiß, waar zijn toekomstige vrouw nog met een pop op de grond zat" (blz. 12). Mulisch transplanteert hier de allereerste ontmoeting tussen zijn ouders, in het Antwerpen van 1918, naar de bezette hoofdstad. Zo verandert de reële Antwerpse familie Schwarz in de fictieve Brusselse familie Weiß. Als Duitstalige joden kunnen zij beter opschieten met de bezetters dan met de autochtonen: "Weiß, al lang blij dat hij weer te midden van land- en taalgenoten was, reed (...) met de militaire gouverneur in een open auto over de Boulevard Anspach, en dat ontging de brusselaars niet. (...) De dag na de wapenstilstand (...) moest hij hals over kop vluchten met zijn gezin. Naar Nederland dus" (blz. 13). Daar komt jaren later Max ter wereld, in wie men Mulisch herkent.
De ontdekking van de hemel verscheen in de herfst van 1992. Hermans woonde toen al bijna een jaar in Brussel. En rond die tijd arrangeerde Freddi Smekens, die kind aan huis was geworden bij 'Wim en Emmy', een avond in La Terrasse, waar een paar van zijn vrienden de meester konden ontmoeten. Ik had De ontdekking van de hemel pas verslonden, en Fred had me gezegd dat Hermans het boek nauwgezet aan het lezen was. Maar toen ik dat die avond ter sprake bracht, ontkende Hermans het met grote stelligheid: "De ene banketbakker eet toch geen pasteitjes van de andere!"
In Brusselse paleizen
De Hermans van toen had vijftien jaar eerder de Grote Prijs der Nederlandse Letteren ontvangen uit de handen van koning Boudewijn, die hij om die reden op de handen droeg.
Mulisch ging er rebelser tegenaan, toen dezelfde eer hem in 1995 te beurt viel. Hij bleef tijdens de uitreikingsceremonie in het koninklijk paleis koppig rechtop staan, hoewel de vorst (Albert II, ondertussen) hem vriendelijk maar dringend tot zitten aanmaande.
Net zo kaarsrecht had hij 22 jaar eerder al op een podium gestaan van het lager gelegen Brusselse paleis dat thans Bozar heet. Tijdens die voordracht zag ik hem voor het eerst: in mijn studententijd, toen ik aan de licentiaatsverhandeling Het niets bij Mulisch werkte. Het publiek mocht vragen stellen, maar niet mondeling. (Pas decennia later zou ik vernemen dat hij vrijwel doof was aan één oor.) Na de pauze viste hij de papiertjes een voor een uit een korf, las de neergeschreven vraag voor, en beantwoordde haar. Maar toen de mijne aan de beurt was, zei hij alleen: "Goede vraag. Ik zou er niet zo gauw een antwoord op weten."
36 jaar later stelde ik hem in datzelfde kunstenpaleis een nieuwe vraag, ook nu weer op papier, maar ditmaal 345 bladzijden lang. Ik had zijn oeuvre herlezen met de bril van een hypothese - wat is dat anders dan één grote vraag? - en er een boek over geschreven. Na een interview voor een flink gevulde zaal zat hij te signeren in de Bozar Shop: een stoet lezers trok voorbij, en plots kreeg hij een boek onder de neus geschoven dat niet van, maar óver hem was. Zijn pen schrok er even van. Zoals hij zelf tijdens een groepsaudiëntie De ontdekking van de hemel had overhandigd aan de paus, zo schonk ik hem - alle verhoudingen in acht genomen - De exegese van het Tegenboek. Hoe hij precies reageerde, zal men kunnen lezen in de Paralipomena bij dat eerste boek - uiteraard onder het lemma 'Paus'.
Ik stuurde het boek in die tijd (eind maart 2009) ook naar BDW; het werd besproken door Michaël Bellon, niet bepaald een liefhebber van Mulisch' werk. Toch kwam hij er nog twee keer op terug: rond Kerstmis, weer in BDW, en rond Nieuwjaar, toen de Standaard der Letteren wilde weten welk boek in 2009 niet "de aandacht kreeg die het verdiende." Bellon motiveerde zijn keuze zo: "Struelens verdedigt de stelling dat Harry Mulisch de hand had in Dan Browns De Da Vinci Code. Dat is niet meer bij de haren getrokken dan het werk van Mulisch en Brown zelf." Een aardig nieuwjaarsgeschenk, waarvoor ik Bellon oprecht dankbaar blijf. Wel jammer, natuurlijk, dat mijn eerbetoon aan de grootmeester hier gebruikt werd om hem neer te halen.
Wat Brussel betreft verstrengelen Mulisch' leven en werk zich misschien het leukst rond De knop, een farce die in 1960 in première ging in het Paleis voor Schone Kunsten. De voorstelling werd verstoord door heftig Franstalig protest, wat ontaardde in een ware veldslag tussen "het zuidelijk blok" en "de noordelijke kultuur", zoals Mulisch zelf ironiseerde. Want in de uitgave van het stuk lardeert hij de toneeltekst met evocaties van het tumult, waarbij hij tal van Franse beschimpingen via 'vertalende' voetnoten omzet in... complimenten. Het geheel is zo hilarisch, dat het mij als zeventienjarige over de grond deed rollen van de pret. Ook nu ik het herlees, ween ik tranen van het lachen. Op Mulisch' uitvaart in de Amsterdamse Stadsschouwburg bleek hoe dicht lachen en huilen in Harry's wereld bij elkaar kunnen liggen.
Heeft Brussel al aan Mulisch gedacht als winnaar van de volgende Nobele Prijs? Dat is een postume, ietwat speelse hommage van het internationale literatuurhuis Passa Porta aan de allergrootsten die, om wat voor reden dan ook, in Stockholm uit de boot vielen. De eerste laureaat, in 2006, was Jorge Luis Borges. Hij stuurde zijn weduwe. Iets wat Kafka hem in 2008 niet kon nadoen, maar Claus een jaar later dan weer wel. Mulisch zou mooi in dat rijtje passen: met Claus was hij bevriend, en werkte hij zelfs samen (Reconstructie, 1969); de geest van Kafka waart door zijn roman De procedure, en de enige schrijver die hij zelf ooit een handtekening vroeg, was Borges.
door: Jan Struelens
-------------------------
Jan Struelens is schrijver (onder meer van De exegese van het Tegenboek - Mulisch' oeuvre en The Da Vinci Code) en tekenaar
Lees meer over: Opinie
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.