© Marc Gysens
Wouter Bracquené over splitsen, fuseren en overhevelen
Lees ook: Brusselse staatshervorming: geen fusies
Je telt de inwonersaantallen van Turnhout, Mechelen, Hasselt, Genk, Gent, Sint-Niklaas, Aalst, Leuven, Brugge, Oostende, Roeselare en Kortrijk (alle dertien de Vlaamse centrumsteden minus Antwerpen) samen, en je komt op een lager cijfer dan de 1.089.538 Brusselaars op 1 januari 2010. Een fusie van negentien Brusselse gemeenten met evenveel OCMW's en zes politiezones doe je niet in één pennentrek...
Een debat over homogene bevoegdheidspakketten voor alle openbare actoren in onze hoofdstad lijkt me prioritair. Beleidsmatig moet men afwegen welk niveau het dichtst bij de bevolking staat en het best een dienstverlening kan uitbouwen. Subsidiariteit, dus. En zeker bij meer technologisch onderbouwde dienstverlening geven bedrijfseconomische criteria de doorslag.
Een bedrijfsmatige analyse toont aan dat Brussel niet ontsnapt aan de tendens van groepering van, bijvoorbeeld, bejaardentehuizen of van sportcentra in de commerciële sector. Moet de overheid daarnaast ook samenwerking tussen lokale overheden aanmoedigen/verplichten, of kan elke gemeente op basis van juiste prioriteiten een dynamische dienstverleninggaranderen? In de sportsector betekent dit bijvoorbeeld dat er in Brussel onvoldoende ruimte beschikbaar is voor ploegsporten, waarvoor men nauwelijks terechtkan in het groeiende aanbod van commerciële fitnesscentra. Is elk Brussels OCMW in staat om voldoende capaciteit in rust- en verzorgingsbedden aan te bieden door nieuwe investeringen of door samenwerkingsverbanden met andere publieke of private investeerders?
De enig mogelijke conclusie vandaag lijkt me dat wie de huidige negentien gemeenten zonder meer wil behouden, op hetzelfde niveau staat als wie een fusie tot één stad als oplossing voorstelt. Dit laatste standpunt ontstond na 1989 vanuit een communautaire bekommernis binnen de plaatselijke overheden in Brussel en werd niet gedeeld door alle Vlaamse Brusselaars. De Brusselse SP pleitte toen onder impuls van Rik Coolen voor een herschikking naar een kleiner aantal, sociaal en economisch leefbare gemeenten. Het Lombardakkoord in 2001 creëerde met bijkomende schepenen en federale middelen evenwel een andere dynamiek. Met wisselend succes vandaag...
Politici hebben al te vaak de neiging om in electorale belangen (lees: bevolkingsaantallen) te spreken en minder concreet vanuit de onderliggende economische, sociale en culturele factoren te werken. Het is bekend: vanuit de reflex van de minste weerstand worden (Nederlandstalige) Brusselaars ook nog eens minder ernstig genomen binnen de Vlaamse partijen, hoewel Brussel economisch en cultureel enorme troeven heeft voor Vlaanderen. Het aantal pendelaars uit Vlaanderen is hier bijvoorbeeld groter dan de totale werkgelegenheid in Antwerpen. Brussel kan financieel onafhankelijk werken, maar dan moeten we af van een financieringswet die gebaseerd is op een gewestelijke financiering vanuit de personenbelasting met een solidariteitsbijdrage voor het Gewest (zonder de gemeenten) door de lagere opbrengst in Brussel-19. Vennootschapsbelasting en btw kunnen best bij de discussie over financiële verantwoordelijkheid van overheden betrokken worden. Brussel verdient gewoon een structurele financiële basis die bovendien oog heeft voor de solidariteit die men in andere gewesten opbrengt voor hun centrumsteden.
Natuurlijk willen wij ook dat politici nadenken over onze stad. Dromen koesteren en die checken bij de bevolking. Aan de academici om deze intenties te stimuleren, te toetsen en te onderbouwen. Niemand ontkent dat alle overheden in ons land willen meespreken in Brussel, maar de verantwoordelijkheid van het resultaat kan in het beste geval enkel door techneuten achterhaald worden. Toch zijn we vandaag in onze stad gespaard van het provinciaal niveau waarvoor men bijvoorbeeld in Leuven nog een heus parlementsgebouw liet optrekken.
Bij de inschatting van oorzaken en gevolgen van administratieve en politieke overlapping of tegenwerking is het laatste woord nog niet gezegd. De Nederlandstalige partijen maken een keuze voor de primauteit van de regio. In het Brussels parlement verzandt men al te vlug in een stellingenoorlog waarbij de Vlamingen de Franstaligen een status-quostrategie aanwrijven en de Franstaligen de overdreven bescherming van een institutioneel beschermde minderheid als tegenargument opwerpen. Die Nederlandstalige keuze is verwonderlijk: vaak wil men juist de actieve meertaligheid promoten en wordt daarbij de kunstmatige opsplitsing N-F in vraag gesteld. De vaststelling van een onaangepast institutioneel kader en de ongezonde concurrentie via politieke beïnvloeding ontgaan wellicht ook de beleidsverantwoordelijken niet. Ten slotte leeft in het Brusselse middenveld ook de bekommernis om de betrokkenheid van de bevolking bij het beleid te verhogen.
Dat men hiertoe uitgerekend het wettelijk tweetalige en potentieel meertalige niveau bij uitstek (plaatselijke besturen) en het niveau dat het dichtst bij de bevolking staat, ontmantelt, wekt verwondering. Gemeentelijke autonomie betekent dat de plaatselijke overheden fiscale bevoegdheid hebben. Het onderscheid gewest-/gemeenschapsmateries is er geen belemmering. Het stemrecht op lokaal niveau is representatiever dan op gewestelijk niveau. Men kan bezwaarlijk aannemen dat het vervangen ervan door districtsraden het middel is om het niveau van de gemeentepolitiek te professionaliseren of om de F/N-verhouding te consolideren.
Niet de keuze tussen gewestelijk of lokaal is prioritair, wel dat homogene bevoegdheidspakketten de politiek versterken en haar voor de burger aanspreekbaar maken. De toekomst van de Brusselse plaatselijke besturen hangt af van hun capaciteit om intern te vernieuwen, met een politiek die zich focust op beleidskeuzes en een administratie die zich professioneel organiseert.
Wouter Bracquené is voorzitter van de bibliotheek Sans Souci in Elsene en gewezen gewestsecretaris SP.A-Brussel.
Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.