Alexander DHooghe 3 BRUZZ ACTUA 1579

Architect Alexander D'Hooghe: 'Ontwerpers kunnen niet alles weten'

Laurent Vermeersch
© BRUZZ
18/07/2017

Alexander D’Hooghe, architect achter het historische compromis over de Antwerpse Ring, is een Brusselaar. Ook al woont hij dan al meer dan vijftien jaar in de Verenigde Staten, waar hij doceert aan het befaamde Massachusetts Institute of Technology (MIT). Tussen twee vluchten in kon BRUZZ hem strikken voor een gesprek.

Na een steile academische carrière in het buitenland dook de naam van D’Hooghe voor het eerst bij ons op in 2012 bij de voorstelling van het masterplan voor Abattoir, de slachthuissite in Anderlecht. Momenteel bestudeert hij de toekomst van de E411 en omgeving in Oudergem. Maar de architect en stedenbouwkundige is in eigen land vooral bekend als Antwerps overkappingsintendant, omdat hij er in korte tijd in slaagde om overheden en actiegroepen op één lijn te krijgen in het moeilijke Oosterweeldossier.
Het succes daar is volgens D’Hooghe te verklaren door een vernieuwende aanpak, geïnspireerd op een Amerikaanse ontwerpwedstrijd voor de wederopbouw na de doortocht van orkaan Sandy. “De administratie van toenmalig president Barack Obama werkte daarvoor samen met de Nederlander Henk Ovink, voormalig directeur van Rijkswaterstaat,” vertelt D’Hooghe. “In plaats van iets op te leggen, werden wij en de andere geselecteerde teams de wijken ingestuurd in de flood zone rond New York. We moesten bestuderen waar het zinvol was om een project te doen, maar ook waar er potentieel draagvlak zat. Dat is briljant, want zo dwing je experts tot een dialoog met de burger. Uiteindelijk beslist de politiek welke projecten ook effectief middelen krijgen, maar de korf van mogelijke projecten is wel van onderuit samengesteld. Dat is volgens ons de beste manier om grote projecten te realiseren in een democratie. Toen de openbare aanbesteding kwam voor de Ring rond Antwerpen hebben we voorgesteld om het op dezelfde manier aan te pakken, samen met Ovink, want die heeft de methode bedacht.”

In Brussel bestudeert u momenteel de toekomst van het Herrmann-Debrouxviaduct. Wat is de opdracht?
ALEXANDER D’HOOGHE
: Wij moeten een zogenaamd Richtplan van Aanleg maken en een milieueffectenrapport. We bestuderen veel meer dan het viaduct. Het gaat om een heel stuk stad, van het Zoniënwoud tot de ULB. Het is een geïntegreerd vraagstuk. Als we het viaduct willen afbreken (de gemeente Oudergem is daarvoor vragende partij, red.) moeten we ook radicale mobiliteitskeuzes maken die op hun beurt een impact hebben op hoe we de stad maken. Dat is een soort ménage à trois van infrastructuur, ontwikkeling en ecologie. Het komt erop aan de verschillende spelers bij elkaar te brengen en die ménage à trois te doen draaien. Ons plan wordt het huwelijkscontract. We willen komen tot een voorkeursscenario. In functie daarvan kunnen privé en publiek dan stappen zetten. Bedoeling is ook dat we voor het openbaar onderzoek al de boer opgaan om de mensen te betrekken.

Participatie is geen evidentie in Brussel. Hoe kunnen we de bevolking beter betrekken bij stadsontwikkeling?
D’HOOGHE
: Brussel zit met een onverwerkt verleden. We kennen het verhaal: de Noordwijk, de Europese wijk… de stad heeft een grote kaalslag meegemaakt. Daardoor is er een groot wantrouwen of zelfs angst voor grote projecten. Het trauma leeft nog altijd in het collectief geheugen. Het verschrikkelijke neveneffect is dat de moderniteit zelf verdacht is. Het zegt veel dat we in de jaren 1970 een museum voor moderne kunst onder de grond hebben gebouwd, terwijl alle steden nieuwe iconen realiseerden en op zoek gingen naar een nieuwe esthetiek. Zo diep was de schaamte over de moderniteit.
Het is tijd om die bladzijde om te slaan en dat gebeurt ook wel. Er is een nieuwe generatie en er staan veel projecten op stapel. Over vijftien jaar kan Brussel er heel anders uitzien. De bouwmeester (momenteel Kristiaan Borret, red.) kan hier een belangrijke rol in spelen. Hij levert goed werk en heeft ook een verbindende taak.

Bij ontwerpers is het trauma misschien verteerd, maar wat met de brede bevolking?
D’HOOGHE
: Ik pleit voor gezamenlijke kennisopbouw. We moeten informeren over projecten, maar ook het gesprek aangaan. Dat kost natuurlijk tijd en geld. Je moet uitleggen wat de problemen zijn, maar ook de kansen. Goede projecten hebben een zekere logica. Je kan mensen ook laten bijdragen en betrekken in het leerproces. Dat wil niet zeggen dat je de controle opgeeft, maar de stedelijke omgeving is eindeloos complex en ontwerpers kunnen niet alles weten. Wij hebben onze ideeën, maar kunnen altijd bijleren. In het gesprek ontstaat nieuwe kennis.
Een goed project kan het trauma helpen verwerken. Dat zie je nu ook in Antwerpen na de doorbraak rond Oosterweel. Zowel de overheid, de privé als actiegroepen engageren zich. Het boeiende is dat kleine actiegroepjes er zich verenigd hadden in een groter geheel, waardoor ze verder gingen kijken dan hun eigen wijk. Er zijn functies die niemand in zijn achtertuin wil, maar die wel nodig zijn in een stad, zoals een overstapparking of een depot voor vuilniswagens. Als comités voorbij hun eigen wijk kijken naar het algemeen belang krijg je een volwassen burgerbeweging die de stad vooruithelpt. Dat is opnieuw samen kennis opbouwen en mensen meetrekken in het verhaal, niet alleen de mondige hoogopgeleiden.

Uw bureau heet Organisation for Permanent Modernity. Waar staat die naam voor?
D’HOOGHE
: De doelstelling van ons bureau is de moderniteit vieren. Het is een conditie waar we allemaal aan onderhevig zijn, een gevoel van ontheemding en vervreemding, veroorzaakt door een maatschappij die sneller verandert dan we mentaal aankunnen. Dat is heel beangstigend, maar tegelijk biedt dat allerlei kansen, bijvoorbeeld op het vlak van emancipatie. Moderniteit kan ons bevrijden van ons verleden en van oude dogma’s die we meesleuren. Met het bureau proberen we om te gaan met die destabilisering, via architectuur en stedenbouw. Dat klinkt misschien verregaand en ik ga zeker niet claimen dat wij de maatschappij kunnen hervormen. Maar bij stedenbouw en sommige architectuur geef je wel vorm aan het publiek domein. Je kan plekken of gebouwen een gewenste sociale orde laten uitdrukken of symboliseren, zonder die orde effectief te kunnen realiseren.
Mijn doctoraat, The Liberal Monument, gaat over denkers en ontwerpers die het Europa van de jaren 1930 zijn ontvlucht. Het waren voorstanders van een open maatschappij, maar in tegenstelling tot de fascisten hebben hun ideeën de massa niet kunnen bereiken. Vandaar het belang om monumenten te bouwen voor de open maatschappij. Dat is de missie van ons bureau.

Alexander DHooghe 4 BRUZZ Actua 1579
In Brussel leven verschillende bevolkingsgroepen grotendeels naast elkaar. Kunnen ontwerpers en planners daar iets aan doen?
D’HOOGHE
: Een gebouw gaat natuurlijk niet de utopie installeren, maar het kan wel een maatschappijbeeld uitdrukken en een ideaal verbeelden. Kathedralen vertegenwoordigen het middeleeuws katholicisme en de piramides een perfect hiërarchische maatschappij. Of neem ons Justitiepaleis, met al zijn verwijzingen naar oude beschavingen. Dat toont een wereldvisie van predemocratisch België. Het is een beetje een wanhopige poging om orde en stabiliteit uit te dragen in een wereld die al fel aan het veranderen was. Wat we vandaag globalisering noemen, was immers al volop aan de gang eind 19de eeuw, al sprak men toen van kosmopolitanisme. Vandaag moeten we ons afvragen: wat kan een monument zijn voor de open maatschappij die pluralistisch en geëngageerd is? We hebben een monument nodig dat reclame maakt voor ons model.
Je kan het probleem ook stedenbouwkundig benaderen. Dan gaat het erom goede publieke ruimtes te maken, waar mensen die normaal verschillende circuits hebben elkaar kunnen ontmoeten. In dat geval heeft het geen bal te maken met de stijl van een gebouw, maar met veel kleine dingen die maken dat een ruimte werkt of niet. Twee treden te veel kunnen het kapotmaken. Vooral verbindingen tussen de wijken zijn belangrijk.

Dat is ook de ambitie in het masterplan voor Abattoir?
D’HOOGHE
: Absoluut. Wij zien de site als een groot plein, een grote leegte waar alle straten en paden naartoe moeten leiden. Het tegenvoorbeeld is het Martelarenplein: daar is prachtige architectuur, maar er passeert weinig volk. Ondertussen werkt dat plein wel, maar in een zeer kwetsbare wijk zoals Kuregem is iets anders nodig en moet je inzetten op maximale verweving. Het is ook een poging om een monument van de 21ste eeuw te realiseren. Brussel heeft veel monumenten van de 18de eeuw, van de 19de eeuw of van de welvaartsstaat in de 20ste eeuw, al zijn die laatste vaak niet geapprecieerd. Ondertussen is er een nieuw, veel diverser Brussel en dat heeft geen monument. Aan Abattoir willen we een ruimte creëren waar de mensen hun eigen monument kunnen zijn, als collectief.

Hoe kwam Abattoir terecht bij een MIT-professor om een masterplan te maken?
D’HOOGHE
: Als student heb ik nog gewerkt rond de site. Die fascineert me al heel lang. Er is veel ruimte in het midden van een doorgangswijk vol nieuwkomers die nog niet zijn ingepast in de maatschappij. Het uitgangspunt is bijzonder moeilijk, maar net daarom heel boeiend. Het zijn ook die stukken Brussel waar projecten een verschil kunnen maken. Aan het Jubelpark functioneert het. Daar zijn geen stedenbouwkundigen nodig. Destijds heb ik mijn ontwerp naar CEO Joris Tiebout gestuurd en toen zij iets wilden doen met hun site zijn we gaan samenwerken.

U bent opgegroeid in de Rand, maar liep school in Brussel. De relatie tussen die twee is nog altijd niet evident…
D’HOOGHE
: Naar mijn gevoel zijn de ergste conflicten ondertussen wel geregeld. Er is meer samenwerking, kijk naar het fiets-GEN. In de Rand is er de angst voor verstedelijking. Maar die voltrekt zich toch. In Machelen, Diegem, Woluwe… krijg je stilaan een dichtheid en sociologisch profiel die absoluut stedelijk zijn. Dus is het verstandig van Vlaanderen om daar een gemeenschappelijke visie op te ontwikkelen, over de gemeentegrenzen heen en in dialoog met Brussel. Zonder visie zal de groene ruimte verder verstenen op een shitty manier. De Rand wordt een soort vagevuur, zonder de hemelse zaligheid van de buiten, en zonder het genot van de zonden in de hel. Dus moeten we beter omgaan met de verstedelijking en op enkele plaatsen stedelijke kwaliteiten creëren.

U zou zich kunnen beperken tot een academische carrière of alleen opdrachten doen in pakweg Hongkong of Dubai. Waarom toch de keuze om hier actief te zijn?
D’HOOGHE
: MIT is een fantastische instelling. De enige frustratie is dat ik ook projecten wil doen. Ik wil ook in de wereld een verschil maken, niet alleen in de reflectiekamer. Daarom ben ik samen met enkele anderen parallel een bureau begonnen. Dat we in België werken is onder meer omdat we het hier kennen. Daarnaast werken we ook elders in Europa, aan de oostkust van de VS en een beetje in Afrika. We zoeken naar plekken waar meerstemmigheid en stedelijke complexiteit een kans krijgen. Waar ook beetje conflict zit. Dat proberen we als brandstof te gebruiken voor een goed project. We willen ook geen steun verlenen aan totalitaire regimes. Ik ben het beu om te horen: ‘Kijk eens wat er allemaal kan in Singapore!’ Schaf dan het stemrecht maar af. We willen graag bewijzen dat je ook grote projecten kan realiseren in een democratie. Op een transparante en correcte manier.

Alexander D'Hooghe

  • 1973 Geboren in Vilvoorde
  • 1996 Diploma ingenieur-architect KU Leuven
  • 2001 Master Urban Design, Harvard
  • 2003 Oprichting Organisation for Permanent Modernity2005 Doctoraat Stedenbouw, Berlage Instituut Rotterdam
  • 2005 Professor Massachusetts Institute of Technology
  • 2012 Codirecteur MIT Center for Advanced Urbanism
  • 2012 Masterplan Abattoir
  • 2015 Aanstelling als overkappingsintendant
  • 2017 Wint studieopdracht Herrmann-Debroux

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni