Paul Sobol

Auschwitz-overlevende Paul Sobol: 'Foto jeugdliefde hield me overeind'

Jean-Marie Binst
© Brussel Deze Week
08/05/2015

Vrijdag 8 mei vindt in het concentratiekamp Birkenau een internationale herdenkingsdag plaats. Ook levende getuige en voordrachthouder Paul Sobol uit Heembeek reisde af naar Polen. Brussel Deze Week zocht hem op voor méér dan zijn terreurgetuigenis als kampoverlevende. Waar putte de publiciteitsman zijn levenskracht uit?

Paul Sobol (1926) doet continu zijn onmenselijke jeugdervaring uit de doeken als vrijwilliger van de Auschwitz Stichting. Dat doet hij (pas) sinds 1987, na een leven van zwijgen over de gruwel. Net als in het pedagogisch boek Je me souviens d’Auschwitz (Racine, 2010) deelt hij zijn jeugdervaring vooral met leerlingen en studenten, in filmisch heldere bewoordingen.

“Ik was een doodgewone Brusselse jongen. Mijn vader was leerlooier van bontvellen. Als veertienjarige, in 1940, zou ik bontbewerker worden, had hij beslist. Daarvoor stuurde hij me op leerschool naar ateliers van zijn chique klanten: winkels op de Louizalaan en Elsensesteenweg en in de Hoog- en Blaesstraat. Maar ik hield dat geen jaar vol; ik wou in het verzet in Engeland, en vliegenier worden als ik zestien was. Daarvoor mocht ik mechaniek studeren aan Arts & Métiers. Toen ons gezin van vijf – ik was de oudste – zich in 1942 moest verbergen in drie kamertjes in de Jean Van Volxemstraat (Elsene) had ik maar één vriendengroep. Onder mijn schuilnaam Robert ‘Paul-Bob’ Sax ging ik alle dagen turnen en sporten in de Saint-Sauveur (sportcentrum afgebroken nabij de Nieuwstraat, red.). Ingeschreven als junior deed ik er aan ijshockey (op de ijspiste) en waterpolo (in het bovenliggende zwembad). Helemaal boven was de gymzaal. Op zondag ontspande ik me met ijsschaatsen met katholieke leeftijdsgenoten. Zelf waren we geen praktiserende joden.”

“Daar had ik Nelly leren kennen, we waren verliefd en braaf, très fleur bleu. Toen ons gezin op 13 juni 1944 – ik was toen achttien – in het holst van de nacht uit bed werd gehaald en naar Mechelen werd afgevoerd, begreep ik niets van die oorlog. Op mijn verjaardag, 26 juni, krijg ik in de Dossinkazerne een colis van Nelly. Met fruit en cake en onderaan in de doos verstopt: haar fotootje. Die beeltenis vastgeklemd in mijn hand, zelfs toen ik naakt rondliep in de kampen, heeft me al die gruwel jaren overeind gehouden. Mijn toekomst zou bij haar zijn, hoopte ik al bij ons transport met de laatste wagon uit Mechelen richting Birkenau.“

Sobol vertelt honderduit over de ontreddering, vernedering en dood in de kampen. Van het voortdrijven van ‘kuddes’ mensen en het Quarantaine-blok in Auschwitz (Sobol is een van de laatste overlevenden van die Kazerne 1 in Auschwitz, red.). Van de regelmaat waarmee al zijn haren van het lichaam werden geschoren. Van het verdwijnen van zijn moeder en zus (de enige die net als hij de kampen overleefde) en zijn jongste broertje. “Het was de nazi’s duidelijk te doen om ons allen uit te roeien. Wij waren Untermenschen, liet men verstaan, slaven die als wisselstukken elkaar opvolgden in een werksysteem. Ik moest alsmaar mijn nieuwe roepnaam B3635 in het Duits aframmelen.”

Tot zijn laatste hel in de sneeuw in januari 1945 van Gross-Rosen richting Dachau. “Als sardienen met een honderdtal in één goederenwagon ging de deur na zeven dagen open. Er stapten een twintigtal overlevenden uit. Over wat daar binnen is gebeurd, heb ik het nooit: mensonterend.”

Nelly
“Toen ik uit een zoveelste treintransport kon vluchten, strandde ik bij Franse krijgsgevangen en werd met hen bevrijd door de Amerikanen. Terug in Brussel huurde ik een mansardekamertje, tegenover Librairie Vandepaer van Nelly’s ouders. Daar ik wat kon schilderen, bood ik me aan bij de directeur van de Academie des Beaux-Arts. Hij raadde me aan om de nieuwe ochtendopleiding Reclame te volgen, zodat ik in de namiddag en ‘s avonds zou kunnen werken. Het was het prille begin van het publiciteitstekenen. Er waren geen publiciteitsagentschappen na de oorlog. De twee of drie agentschappen die voor de oorlog in Brussel werkten, en geen ‘propaganda’ wilden tekenen, waren vertrokken naar Engeland of Amerika. Pas in 1960 kwamen ze terug. Toen werd ook de avondopleiding gestart. Inmiddels was ik eenentwintig en meerderjarig en wou ik met Nelly trouwen. Maar een vent zonder familie noch deftig werk zagen haar ouders voor hun enige dochter niet zitten.”

“Iemand stelde me aan Jacques Meert (1902-2001) voor, de medeoprichter van de KAJ en secretaris van kardinaal Cardyn. Aan het Zuid had de KAJ een groot gebouw, waar katholieke jongeren die in Brussel werkten, tijdens weekdagen sliepen en eten kregen. Meerts broer, die een grote drukkerij had, bracht me typografie en lay-out bij. De man nam me aan voor de bladopmaak van magazines. Ondertussen vertelde ik hem over mijn trouwplannen die geen gehoor vonden, en Cardyns secretaris ging Nelly’s ouders spreken. Zij verschoten van de présence van een kardinaalssecretaris, en gaven toe. Er was wel één voorwaarde: het moest in de kerk gebeuren. Dat stoort me niet, zei ik. En zo heb ik in de KAJ-kapel een volwassenendoopsel ondergaan. We trouwden en kregen twee kinderen.”

Publiciteitsagent
“Tot laat, in de jaren 1960, bleef ik avondlessen volgen bij professionals met Amerikaanse ervaring in publiciteitsagentschappen. Er bestond geen opleiding Communicatie zoals vandaag. Op een dag vroeg een lesgever me om voor het publiciteitsagentschap Publiccontrol te werken, waar ik de echte problemen zou mogen oplossen die bij het vak hoorden. Ik kreeg er het publiciteitsbudget van A l’Innovation. Toen ze die klant verloren, heb ik me laten ontslaan. Ik werd zelfstandige. Ik kocht een occasiewagentje, bestelde me een telefoonlijn, maakte visitekaartjes,… En ging rond met een ‘Book’ met al mijn werk van bij Innovation.”

“Het hoofd Publiciteit van Le Bon Marché, de grootste concurrent van Innovation, gaf me zelfstandige opdrachten. Ik ontwierp advertenties, prospectussen en flyers voor hen. De familie Vaxeler, eigenaar van Au Bon Marché, vroeg me uiteindelijk om meer budget te draaien. Ik vergrootte mijn bedrijf Sobol Associés – alhoewel zonder vennoten – en nam personeel aan om nieuwe publicitaire acties te starten. Het ging om de uitwerking van de Amerikaanse ideeën die hun holding in België zouden uitproberen. Ik nam alles aan. Het ging om de publicitaire lancering van de eerste hypermarchés, zelfbedieningswarenhuizen. Ik maakte een studiereis door Amerika van New York tot Miami, waar ik mijn ogen opende. Terwijl dat alles vandaag banaal lijkt. Toen het lukte, lanceerden we ook de Gardencenters, Bricocenters, Autocenters tot uiteindelijk de publiciteit voor de Quick-restaurants. Dat alles in zeventien jaar tijd. Het kwalijke jeugdverleden had ik achter me gelaten.”

Communicatieboodschap
Wat jongeren tijdens zijn lezingen aan Sobol vooral vragen, willen we weten. Sobol: “Altijd hetzelfde. ‘Heb je nog dat fotootje van Nelly toen je zestien was? Heb je nog je tatoeage?’ Op de vraag of die nazitijd nog terug kan keren, heb ik een eenduidig antwoord. Het ging om een ‘industrieel project’ van totale uitroeiing van mensen. Ik zie nergens in de wereld nog een dergelijk industrieel project zoals dat van de nazi’s mogelijk. De Rwanda-genocide was bijvoorbeeld een artisanaal project. Als het zes uur was, gingen de mensen naar huis. Het betrof geen kamp van 40 vierkante kilometer zoals dat van Auschwitz. En er werden geen slaven ‘gefabriceerd’ om met het minste voedsel het drie maanden vol te houden voor werk, tot er ‘vervangstukken’ – andere slaven – beschikbaar waren. We moesten werken met het opzet om na korte tijd te sterven. Genocide betekent kwaadwillig opzet, dat weet ik wel. Zelfs de moslims moorden elkaar uit. Sinds de mensheid op aarde is, doodt hij anderen. En oorlog betekent militairen tegen militairen, met soms ongelukkigerwijze burgerslachtoffers.”

“Maar dit uitroeiingsverhaal is uniek in de geschiedenis. Uit heel Europa werden voor de ‘industrie van doden’ mensen gereduceerd tot vervangonderdelen, vergast en verbrand. Ze werden als slaafwerklui ingezet. Hun kleren en bezittingen werden gesorteerd voor handel. Tandartsen trokken gouden tanden van lijken uit. De verkoop van hun haar werd georganiseerd, en hun bloed werd beschouwd als meststof… En neen, een mens mocht niet begraven worden! Er mocht niets van overblijven, uitgezonderd alles wat nog hergebruikt kon worden van hun lichaam en bezittingen. Dat alles had maar één doel: mensen volledig van de aardbol laten verdwijnen. Denk je dat dit ooit nog zo georganiseerd kan worden? Nooit!”

“En om die tijdsperiode te doen begrijpen, leg ik dit uit aan jongeren. Want ze kunnen het wel begrijpen, ook na 70 jaar. Het enige probleem is dat ze geleefd worden door de technologie in hun broekzak. Pas als ze die communicatie leren gebruiken met een heldere kijk, dan als gebruiks- en verleidingsmiddel, kunnen ze alert zijn.”

“Ik heb mijn eigen communicatietools ontwikkeld om jongeren aan te spreken, als ervaringsdeskundige en publiciteitsagent uit het pionierstijdperk van de communicatie. Ik verschijn pas nadat de jeugd eerst door de lesgever geschiedenis informatie over 1940-1945 gekregen heeft en minstens het sinistere Breendonk heeft bezocht. Want daar voel je meteen: hier wil ik uit weg. Ik begin altijd met hen te vragen om tien minuten de ogen te sluiten. Dat lijkt hen doenbaar, terwijl het eigenlijk twintig minuten duurt. Ik pas een soort hypnose toe, om hen af te blokken van de afleidingen die hun leven besturen – gsm’s in de eerste plaats. De gsm leidt hun gedachten af naar andere locaties, in eigen stad of in de wereld. Verloren schapen zijn het, zonder dat ding op zak. Ik kan hen twee uur lang in de ban houden met mijn getuigenis; want het is ook andermans verhaal.”

“‘Vermits ik een van de laatste ben – ik word in juni 89 jaar – die kan getuigen over die belangrijke en unieke periode in de geschiedenis van de mensheid, is het van kapitaal belang dat u luistert, en uw vragen laat beantwoorden.’ Zo begin ik. En ja, zij die vandaag mijn leeftijd van toen hebben, kunnen zich na twee uur heel wat voorstellen. Een Brussel zonder verkeer op straat. Wandelen zonder gsm. Het verbaast hen dat ik, na al het lijden op jonge leeftijd, nog zoveel heb gedaan met mijn leven. ‘Omdat het verleden bekend moet zijn, maar achter ons ligt’, antwoord ik dan.”

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni