Freddi Smekens zwaait af na tweeduizend 'Deze Weken'

Michaël Bellon
© Brussel Deze Week
22/12/2011
BDW heeft het even moeilijk. Omdat de pensioenleeftijd nog altijd niet hoog genoeg is opgetrokken, wil het geval dat Freddi Smekens na 38 jaar dienst de redactie verlaat. Vlak voor kerst zal hij de redactie uitzwaaien, met in de hand de krant die hij zelf heeft zien geboren worden, en die hij al die jaren heeft gelardeerd en opgewaardeerd met zijn stukken en stukjes, zijn kritieken, rubrieken en Brusselse kronieken.

E erst nog even een kleine onthulling: Freddi Smekens heet eigenlijk Freddy Smekens. Freddi is zijn nom de plume, een schuilnaam waarachter zijn beminnelijke, schrandere en joviale persoon duidelijk zichtbaar blijft.

Freddy Smekens: "Toen mijn vader me ging aangeven bij de gemeente, zeiden ze hem nochtans dat Freddy niet kon omdat die naam niet op de kalender voorkwam. Het moest Frederik of eventueel Alfred zijn. Maar mijn vader zei: 'Het wordt Freddy.' Na de oorlog werden er wel meer Engelse namen gegeven."

Had de oorlog sporen nagelaten in de familie Smekens?
Freddi: "Mijn vader, Louis, was twintig in 1945. Hij heeft niet moeten vechten, maar hij en mijn moeder Mariette hebben toch veel honger geleden. Ik heb bijvoorbeeld van mijn leven geen boestering, haring, gegeten omdat de haring hen gered heeft."

"In 1947 heeft mijn vader wel een opleiding tot parachutist gevolgd in Schaffen. Maar dat was na een weddenschap. Hij werkte bij de spoorwegen, waar men hem 'de Ket' noemde. En hij wou laten zien dat hij durfde. Hij woog zestig kilo en dat was juist genoeg om niet afgekeurd te worden. Breed hebben we het nooit gehad. Wij waren van het Rad, de sociale wijk die niet zo lang daarvoor was opgericht door De Anderlechtse Haard. Anderlecht was een socialistische gemeente; mijn vader was een syndicalist die bijvoorbeeld ook aan de staking van 1960 heeft meegedaan. Van het stakingsgeld maakte mijn moeder de saucissen en daar moesten we mee toekomen."

Wat voor ketje was de kleine Freddy?
Freddi: "Wat ik me herinner van de school, is dat ik lang heb gewacht op de eerste schooldag. Mijn moeder zei altijd: 'Binnenkort is het aan u' en op een bepaald ogenblik was het dus zover. Toen ik dan terugkwam van die eerste schooldag, vroeg ze mij hoe het was geweest. 'Goed,' antwoordde ik, 'maar ik denk toch dat ik morgen moet teruggaan.'"

"Voor de rest weet ik dat ik toch een verteller was. Ik kon ook goed opstellen maken. Nu ben ik aan het stoefen, maar laat het zo zijn. Ik kon als eerste in de klas lezen, maar ik kan nog altijd niet tellen. Dyscalculie. Veertien maal achttien, daar heb ik een halve eeuw voor nodig. Maar lezen en vertellen, de verbeelding gebruiken, dat zat er wel in. Ik heb ook goede leraren gehad, en in de bibliotheek stonden boeken."

"Toen we naar Veeweide verhuisden, ging ik naar het Atheneum Joseph Bracops, en toen dat gesplitst werd, was ik bij de eerste leerlingen van het Nederlandstalige atheneum in de Sint-Guidostraat, waar mijn zus daarna nog een beetje carrière heeft gemaakt (ze was er leerkracht en directrice en is nu coördinator van het gemeenschapsonderwijs in Brussel, MB)."

En daarna was het studeren geblazen.
Freddi: "Dat is veel gezegd. Ik wilde Germaanse doen, maar belandde aan de VUB in 1968: een goed jaar om te studeren (grijnst). Revolutie is misschien een groot woord, maar soms weet je dat er geschiedenis geschreven wordt. Ik heb aan de bezetting van de universiteit meegedaan, waarschijnlijk omdat ik niets anders te doen had. Ik was dus gebuisd, onder andere door een professor voor wie ik altijd respect heb gehad: Leopold Flam, die filosofie gaf. Hij vroeg me waarover ik mijn werkje had geschreven. 'Ú bent betaald om dat te weten,' antwoordde ik. Ik kreeg nog een twee voor de verplaatsing."

Je bent al een eeuwigheid journalist, maar niet van in het begin.
Freddi: "Ik ben even machinist geweest in de KVS. Tegen vijftig ballen per uur. Lossen en laden, opstellen, stand-by blijven voor de changementen. Dat was in de periode dat Nand Buyl er artistiek directeur was. Toen ik hem later interviewde, heb ik in het begin gezwegen. Pas op het einde zei ik: 'Meneer Buyl, gij hebt mij ooit buiten gesmeten.' - 'Ik dacht al dat ik u kende,' antwoordde hij, 'waarde gij dat?'"

"Daarna heb ik aan de MIVB aan een examen voor vertaler meegedaan omdat Johan Wambacq (nu hoofd communicatie Kaaithea­ter, MB), die ik weleens tegenkwam op café, het daar afstapte op de exploitatiedienst. Tot mijn absoluut grote verbijstering mocht ik beginnen. Als er bepaalde zaken moesten worden omgeroepen of als er interne boodschappen waren, moest ik die naar het Nederlands vertalen. De 'Stand der metrowerken' was een van mijn jobs. Dat waren nota's over de vorderingen van de metrowerkzaamheden. Er was toen veel tegenstand van de bevolking, ja. In Anderlecht waren die van de Wayezstraat - toch de Nieuwstraat van Anderlecht - absoluut tegen een station, waardoor er nu een halte is op de parallelle Birminghamstraat."

"Toen er Duitse ingenieurs naar de MIVB kwamen en ik ook Duits dreigde te moeten gaan vertalen, was het afgelopen. Want wat ik niet kan, dat doe ik niet. Uiteindelijk kreeg ik, weer van Wambacq, te horen dat er op het Contact- en Cultuurcentrum - dat ik nog altijd het Cognac- en Cultuurcentrum noem, maar dat is bekend - iets vrijkwam bij de verzendingsdienst. Clem de Ridder was er directeur en vond dat we iets moesten doen voor de Brusselaar die wilde weten wat er in zijn stad gebeurde. Eerst heb ik nog een tijdje de nationale pers nageslagen op berichten over Brussel. Daar werd dan een klein blaadje van gemaakt, dat werd opgestuurd naar onze adressenlijst. Dat was eigenlijk de detonator voor Deze maand in Brussel, dat later Deze week in Brussel werd en nu Brussel Deze Week is. Mijn eerste redactionele artikel ging over de Brusselse jaarmarkten. Ondertussen heb ik zeven redactielokalen en ook nog wat hoofdredacteuren versleten."

Het was dus geen bewuste keuze om in de journalistiek te stappen?
Freddi: "Het is me in de schoot geworpen, maar schrijven was mijn ding. Het gaf me de mogelijkheid mij te uiten, en mensen te ontmoeten die ik anders nooit was tegenkomen."

Wie is je het meest bijgebleven?
Freddi: "Hier moet ik zeker Willem Frederik Hermans noemen... Toen ik zestien was, las ik alles van hem. Op een gegeven moment (in 1991, MB) zei Dirk De Prins (toenmalig hoofdredacteur, vandaag bekend als culinair journalist, MB) dat er iemand gebeld had die van Parijs naar Brussel kwam wonen. Zo waren er wel meer, dus dat kon me weinig schelen. 'Ja maar,' ging hij verder, 'het is Willem Frederik Hermans, en hij wil een Brusselse journalist ontmoeten.' Hij wilde vooral weten hoe het hier zat met praktische zaken als gas en elektriciteit, maar in ruil was hij bereid een interview te geven. Dat had er nog aan gemankeerd, dacht ik, maar ik was toch vereerd. Een vriendin heeft toen de auto van haar vader geleend, en daarmee zijn we de schrijver gaan afhalen aan het station. Hij was de laatste die uitstapte. Rijzige vent. Het interview had plaats in Hotel Métropole, en daar kwamen al meteen twee of drie dames een handtekening vragen. We hebben elkaar achteraf nog regelmatig gesproken. Men zegt dat Hermans geen makkelijke mens was, maar ik heb dat nooit zo ervaren."

Nog namen?
Freddi: "Julien Schoenaerts, Paula Semer, Paul Van Himst, Eddy Merckx... Door de rubriek 'Chou de Bruxelles' heb ik veel mensen van dat kaliber kunnen ontmoeten. Er waren ook dieptepunten. Jan Decleir heeft mij eens in de val gelokt met een fles citroenjenever. De terugreis met de trein uit Antwerpen is daardoor nogal gecompliceerd verlopen."

"Misschien wil ik toch ook Raymond Goethals vernoemen... Hij gaf eigenlijk alleen interviews op persconferenties, maar ik mocht hem toch gaan opzoeken in het café onder het Atomium waar hij met de kaarten speelde. Hij zat daar, dus dat was al iets, maar de dame achter de toog zei meteen dat een interview impossible zou zijn. Ik heb dus maar gewacht en op een bepaald moment legde hij zijn kaarten neer. 'Welke reportaach mooj hemme, menneke? Mooj iest neki ni goen pisse?' Op het ogenblik dat ik ook overschakelde op het Brussels en bleek te weten dat hij nog keeper was geweest bij den Daring, kwam hij helemaal los. Zoiets gebeurde wel vaker. Als Brusselaars hun taal horen, zijn ze minder op hun hoede en vergeten ze soms dat ze geïnterviewd worden."

Zijn er nog Brusselse eigenschappen met die taal verbonden?
Freddi: "Moeilijk te zeggen. Ik heb het gevoel dat hij misschien directer zijn gedacht zegt. Maar directer dan wie? Dat zou ik eigenlijk niet weten, en ik wil ook niemand beledigen."

Is zwans daarbij een nuttig instrument?
Freddi: "Dat is humor die dicht tegen de ironie aan zit. Een speelse manier om je gedacht te zeggen zonder iemand te kwetsen."

Ik vraag me plots af of jij eigenlijk ooit met iemand ruzie hebt gehad.
Freddi: "Met mensen die ik goed ken misschien. Professioneel niet. Ik heb een manier om niet gekloot te worden, en dat is zelf niet te kloten. Dat is in feite altijd gelukt. Ik beschouwde collega's altijd al snel als vrienden."

We moeten nog een belangrijk hoofdstuk aansnijden: de poëzie...
Freddi: "Wat zei Rimbaud? 'La poésie, c'est de la merde!' (grijnst). Ik ben gedichten beginnen schrijven in mijn studententijd. In Hand, samen met Enclave een van de literaire tijdschriften aan de VUB. Ik was al van mijn zestiende poëzieliefhebber en het ketje in mij dacht: als zij dat kunnen, dan kan ik het ook. Toch komt poëzie niet zomaar. Het woord inspiratie hoor ik niet graag en ik heb ook geen muze. Er moet een aanleiding zijn: een gedachte, een gebeurtenis waar je verder over nadenkt."

"Men zei dat ik parlando schreef, dus voorlezen ging mij wel af. Ik had graag verbinding met het publiek. Mallemunt of de Nacht van de Poëzie in Vorst Nationaal: dat gaf toch een enorme kick. Uiteindelijk ben ik ook een uitgever tegengekomen, Willy Tiberghien, die ook het Poëziecentrum heeft opgericht. Ik heb drie bundels gepubliceerd. Merkwaardig verdriet in 1977, er was een uitgave ter gelegenheid van het duizendjarige bestaan van Brussel in 1979, en dan Entropie in 1988."

Dicht je vandaag nog?
Freddi: "Ik heb altijd iets op stapel staan. In augustus zijn er nog vijf teksten in de Poëziekrant verschenen. Ik heb nooit met regelmaat geschreven, maar ik heb altijd een bic bij me. Ik heb dus nog een paar dingen liggen. Maar je moet ook streng zijn, want eens een gedicht gepubliceerd is, kun je het niet meer terughalen."

Niet onbekend is het citaat van Jotie T'Hooft over jou: "Zijn naam wordt in donkere kroegen met afschuw en bewondering over de tafels gefluisterd."
Freddi: "Een kleine vingerwijzing in wat voor het overige een mooie kritiek was op mijn bundel. T'Hooft was een dichter met enorm veel klasse. Hij werd en wordt veel gelezen en heeft volgens mij ook veel mensen aangezet om gedichten te gaan lezen. Ik heb hem een keer of drie ontmoet, waaronder op het allerlaatst. Ik zag hem in een café aan het Schweitzerplein in Sint-Agatha-Berchem. Hij woonde daar in zijn Zwarte Huis. Hij was net frieten gaan kopen en vertelde dat hij bezig was met het scenario van een strip. Niet veel later kwam het bericht van zijn dood."

Misschien kunnen we het nog even hebben over die kroegen...
Freddi: "Zoveel waren dat er toen niet. Nu zijn er meer, maar ik beperk me tot drie of vier. Het blijft een circuit fermé. Soms valt er één weg, soms komt er één bij. De Dolle Mol was wel een plek waar mensen kwamen die mij inspireerden. Naar de Kafka ga ik niet meer sinds ze verhuisd zijn, maar laten we daar geen reclame voor maken. De Merlo waar we nu zitten, ligt op vijftig meter van mijn huis, dus dat is een logische keuze. Mijn krant ga ik lezen in Le Centre, en daar drink ik dan geen pinten."

Voetbal dan. Je bent geboren en vooral getogen tijdens de gloriejaren van Anderlecht, en toch ben je een Daringman.
Freddi: "Altijd geweest. Waarom? Misschien uit contramine. Iedereen was voor Anderlecht, dus dacht ik: ik zal een keer voor iets anders zijn."
"De enige match die ik nooit of nooit zal vergeten, was Liverpool-Anderlecht waar ik met mijn vader naartoe geweest ben (waarschijnlijk in 1964, MB). Mijn vader ging veel naar internationale matchen kijken, want als railman kon hij voor niks reizen. Ik ging eigenlijk voor The Beatles, maar die heb ik niet gezien. Anfield Road dus wel. Anderlecht verloor met 0-3, ik weet niet of ik dat mag zeggen, maar de kop van Liverpool scandeerde wel 'Anderlecht'. Zoiets vergeet je niet meer."

"Ik ben ook altijd blijven reizen. Vaak met auto­stop, waardoor je leert van de mensen die je meenemen. Ik ga wel het liefst naar landen waar ik de taal spreek en me kan uitdrukken. Ik ben ook weleens in de Sovjet-Unie en Griekenland geweest, maar het liefst ging ik naar Engeland. Dat is een tweede thuis. Ik ben een anglofiel en ik hou van het Engels, dat trouwens geen gemakkelijke taal is. Want iedereen spreekt Engels, maar niemand spreekt Engels zoals de Engelsen."

Ondertussen kun je terugkijken op een halve eeuw Brussel. Anderlecht ziet er inmiddels anders uit...
Freddi: "Ze spreken niet voor niets van 'de boeren van Anderlecht'. Dat was den buiten. We kwamen ook niet zo vaak in het centrum. Ik denk dat ik de Grote Markt pas voor het eerst gezien heb toen ik zestien, zeventien jaar was. Dat verwondert me nu natuurlijk."

En daarvoor moest je de tram nemen.
Freddi: "Of te voet gaan. Ik ben altijd een wandelaar geweest, en dat ben ik nu nog. Een goede manier om de stad te ontdekken."

Hoe is die stad er vandaag aan toe?
Freddi: "Ik moet zeggen dat ik nooit last heb gehad met de metamorfose van een stad. Ik weet dat Brussel zo is. Het is een patiënt die een open operatie ondergaat. Maar het is verandering zonder ondergang. Waar iets verdwijnt, komt iets in de plaats. De fontein die hier op de Vismet staat, stond vroeger op het De Brouckèreplein; op de plaats van de Martini­toren staat er ook weer een andere."

Over je gedichten over Brussel hangt anders wel een bepaalde tristesse.
Freddi: "In een stad kan men zich weleens down voelen omdat men in een stad woont. Daarom ben ik blij in Brussel te wonen, omdat er toch groen is en omdat je er ook snel uit weg kan. Een Brussels dichter die ik overigens ook zeker wil noemen, is Jan van Nijlen. Vooral omdat hij dikwijls schreef over iets waar ik weinig over schrijf: de natuur."

Nu ga je dus met pensioen. Niet bang voor het Zwarte Gat?
Freddi: "Ik weet wat een zwart gat is omdat ik met de wetenschap begaan ben. Het zwarte gat is waar je begint en niet waar je eindigt. Ik heb dus geen schrik. Als je zo aan je werk gekluisterd bent dat het een routine wordt, dan heb je een probleem. Maar als je geen routine hebt, dan kan ze ook niet wegvallen. Ik zal misschien ergens een draad oppikken die ik ooit heb laten liggen, en ik heb genoeg mensen leren kennen die ik zal blijven tegenkomen. En dan heb ik nog het geluk dat ik mijn wekelijkse kroniek verder mag zetten. Ik krijg daar weleens post over - echte brieven zelfs -, dus ik weet dat mensen die stukjes lezen. Dat is mooi: schrijven om gelezen te worden en weten dat mensen mij lezen als ik schrijf. 't Es stoem, mo 't es na zu."

Brussel

geen vuur
geen baxter stelpt het bloeden van deze stad

terwijl traag het verdriet sijpelt
uit het open gaslek van de ramen
kennen de regenmakers hun droogtepunt
van twijfel

de muren zijn bewaard gebleven
men vreest er nog de pest

het middeleeuws arsenaal der kwalen
de steen in elke gevelnier

in mijn brieven schreef ik onder meer
"haar vierschaar snijdt mijn wonden open
dit moeras is een huis van bewaring
mijn taal verroest er
in het speeksel van de stilte"

de nederzetting voert riolen in
haar wapenschild
zij stalt haar stenen uit en slaapt
in de grijze draagstoel tijd

geen dam
geen dijk stelpt haar bloeden.

Freddi Smekens

Freddi Smekens

Freddi Smekens neemt u wekelijks mee door de wondere wereld van het Brussels.

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving , Freddi Smekens

Lees ook

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni