Straatverlichting klein kasteeltje

Lichtplan: ‘Geen anarchie en ontsporingen meer’

Bettina Hubo
© Brussel Deze Week
18/06/2014

De meeste Brusselse gemeenten – en ook het gewest – hebben tegenwoordig een lichtplan. Het geeft vorm aan de nachtelijke identiteit van de wijken. Voor intercommunale Sibelga, die zorgt voor de openbare verlichting van de gemeentewegen, is het een heel handig werkinstrument. “Met zo’n plan vermijd je anarchie en vriendjespolitiek.”

Brussel-Stad liet onlangs weten dat de gele natriumlampen overal vervangen gaan worden door wit licht. De beslissing vloeit voort uit het lichtplan dat de stad vorig jaar goedkeurde en nu stap voor stap zal worden uitgevoerd. In vergelijking met andere Brusselse gemeenten is Brussel-Stad behoorlijk laat met haar plan. Schaarbeek begon er rond 2000 mee en werd gevolgd door onder meer Ukkel, Elsene, Anderlecht en Sint-Gillis. Vandaag doen alleen Sint-Jans-Molenbeek en kleine gemeenten als Ganshoren, Koekelberg en Sint-Joost nog zonder. Sowieso loopt ons land een jaar of twintig achter op Frankrijk waar de eerste denkoefeningen rond openbare verlichting al vanaf 1980 gemaakt werden, onder impuls van lichtkunstenaar Jean-Michel Jarre en de viering van de Bicentenaire.

Een lichtplan brengt in kaart wat er in een gemeente bestaat aan straatverlichting en geeft voorts een reeks aanbevelingen. Het schrijft met name voor welk type van verlichting op welke plekken moet worden aangebracht om een gevoel van veiligheid en, afhankelijk van de buurt, een bepaalde sfeer te creëren.

In de meeste gemeenten is in de loop der jaren een bonte verscheidenheid aan straatlantaarns ontstaan. Zo bezit Brussel-Stad wel 250 verschillende verlichtingstoestellen. Een lichtplan moet daar vereenvoudiging in brengen. Het voorziet ook in een gefaseerde vervanging van de oude lantaarns door energiezuinigere exemplaren. Voorts wordt aangegeven hoe de historische monumenten van de gemeenten opgelicht kunnen worden. Sommige gemeentebesturen vragen zelfs richtlijnen voor de kerstverlichting.

Voor de opmaak van zo’n plan doen de gemeenten een beroep op studiebureaus gespecialiseerd in lichtontwerp. Voor een eenvoudige plan wordt al gauw 40.000 euro aangerekend. Het lichtplan van Brussel-Stad kostte 300.000 euro. Maar er zijn forse subsidies, met name van netbeheerder Sibelga, die sinds tien jaar instaat voor het onderhoud en de vernieuwing van de straatverlichting langs de gemeentelijke wegen. Sibelga betaalt voor een lichtplan 70 cent per inwoner, wat gemiddeld neerkomt op 70 procent van de kostprijs. “We ondersteunen de gemeenten met plezier,” zegt communicatiedirecteur Philippe Massart van Sibelga. “Want achteraf rendeert zo’n plan. Het maakt ons werk veel gemakkelijker.”

Toen Sibelga in 2005 de openbare verlichting overnam van de Brusselse gemeenten, werd de intercommunale geconfronteerd met negentien verschillende werkwijzen, aldus Massart. “Het was een chaos, er waren wel tweeduizend types van armaturen. Er gebeurden geen openbare aanbestedingen en de burgemeester of bevoegde schepen werden voortdurend het hof gemaakt door de verlichtingsfabrikanten. ”

Voor Sibelga vormen de lichtplannen dus een heel handig werkinstrument. Massart: “Het vermijdt anarchie en ontsporingen en zorgt voor een efficiënter gebruik van de middelen. Ook kunnen we sneller vooruitgaan met de vernieuwing doordat de fasering van de investeringen vastligt. Een burgemeester kan dus niet meer beslissen om in zijn straat plots alle lantaarns te vervangen.”

Hoewel het de gemeente is die de opdracht voor het plan geeft aan de lichtontwerper, is het wel de bedoeling dat die laatste samenwerkt met Sibelga. “Wij kijken er bijvoorbeeld op toe dat de ontwerper kiest uit onze catalogus van lichtmeubilair. Die is intussen gereduceerd tot een honderdtal verschillende types. En we letten er op dat gekozen wordt voor energiezuinige lampen,” zegt Bénédicte Collard, verantwoordelijk voor openbare verlichting bij Sibelga. Tegenwoordig verloopt dat overleg meestal vlot. Tien jaar geleden was het een heel ander verhaal. Collard: “Toen werd vaak een beroep gedaan op Franse ontwerpers. Zij zagen zichzelf als de creatievelingen en ons als de elektriciens die moesten uitvoeren.” Inmiddels wordt steeds vaker gewerkt met Belgische ontwerpers. “Zij zijn redelijker en begrijpen dat hun voorstellen uitvoerbaar moeten zijn. Tegelijkertijd heeft mijn ploeg meer oog gekregen voor de esthetische en stedenbouwkundige aspecten. Het is nu geen gevecht meer.”

In de lichtplannen van de Brusselse gemeenten zijn volgens Collard enkele grote tendenzen te onderscheiden. “In de meeste gemeenten kiest men voor een sobere verlichting, met hier en daar accenten. Net als in Brussel-Stad wordt meer en meer overgeschakeld van gele natriumlampen naar metaalhalogeenlampen. Die geven een wit licht. Dat lijkt in eerste instantie misschien wat verblindend, maar uiteindelijk zie je de details beter en komen ook de kleuren beter tot hun recht. Het geeft een groter gevoel van veiligheid.” Voorts worden de straatlampen nu een stuk dichter tegen de grond aangebracht en meer gericht op het trottoir. “Zo heb je minder lichtvervuiling. Maar het vraagt natuurlijk wel een meer lichtpunten. Het aantal straatlampen steeg de afgelopen vijf jaar van 77.000 naar 80.000.”

De uitvoering van de lichtplannen vergt altijd een langetermijnstrategie. In Brussel-Stad zal op tien jaar tijd uiteindelijk maar een kwart van het verlichtingspark worden vernieuwd. Dit komt omdat men verlichtingstoestellen jonger dan twintig jaar niet zomaar wil vervangen, maar vooral omdat de budgetten beperkt zijn. Sibelga neemt zowel het onderhoud en de vernieuwing als het verbruik van de stadsverlichting voor zijn rekening, een totale kost van 22 à 24 miljoen euro per jaar. De middelen hiervoor zijn afkomstig van de bijdrage die iedereen die aangesloten is op het elektriciteitsnet betaalt via zijn energiefactuur. Voor vernieuwing en investering is er jaarlijks tien miljoen euro beschikbaar, een bedrag dat volgens een vaste sleutel verdeeld is tussen de gemeenten. Zo is er voor Brussel-Stad elk jaar 1,6 miljoen euro.

Niet onleefbaar
Dat het gewest voor zijn wegen – ongeveer een kwart van de Brusselse straten – eigen straatverlichting en een eigen lichtplan heeft, maakt het er voor de lichtontwerpers en voor Sibelga natuurlijk niet simpeler op. “Rond het Schweitzerplein, een gemeentelijk plein omgeven door gewestwegen, was het echt te gek,” herinnert Massart zich.

Maar dat is nog niet alles. Sommige parken vallen voor hun verlichting onder Leefmilieu Brussel. En dan zijn er nog de verlichtingsprojecten in het kader van de wijkcontracten. Die worden uitgevoerd door Beliris, het federaal-gewestelijk fonds voor Brussel. “Zij raadplegen niemand. Probleem is dat wij achteraf wel het onderhoud moeten overnemen,” zegt Massart. “Dan moeten we soms vaststellen dat die armaturen niet stabiel zijn of niet waterdicht. Of zo specifiek dat ze moeilijk te onderhouden zijn. De nieuwe verlichting aan het metrostation Beekkant bijvoorbeeld.” Volgens Massart valt op het vlak van openbare verlichting nog een stuk efficiëntiewinst te boeken in Brussel. “Maar het is niet meer onleefbaar, zoals vroeger.”

----------------------------------------

LICHT BRANDT NOOIT OP ZELFDE UUR

De straatlampen in Brussel gaan elke dag op een ander moment aan en uit. De verlichting is immers geprogrammeerd volgens het tijdstip van zonsondergang en -opgang. Althans in de winter. Tussen maart en eind oktober gaan de straatlantaarns pas een kwartier na zonsondergang aan en al een kwartier voor zonsopgang uit. Volgende week – de tijd van de langste dagen – worden de lampen dus pas om kwart over tien ‘s avonds ingeschakeld. In tegenstelling tot Vlaanderen werkt de Brusselse straatverlichting niet met een sensor, die ook reageert op de weersomstandigheden.

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni