Wonen in Brussel: Jan Van Rompaey (67), VRT-coryfee

Karel Van der Auwera
© Brussel Deze Week
22/08/2008
"Voor mij is kleinschaligheid dé charme van Brussel: op wereldniveau is het een provinciestad, ondanks zijn internationale status. Zit het verkeer een beetje mee, dan ben je er in vijf minuten door, van noord naar zuid. En maar goed ook: giganten als Londen, Parijs of New York zijn zeer aangenaam voor een citytrip, maar ik zou er allerminst graag wonen." Jan Van Rompaey (67) liet in de jaren 1960 met Echo tv-kijkend Vlaanderen kennismaken met het leven zoals het is en heeft tientallen jaren diepe sporen getrokken in het medialandschap.

N u al 38 jaar woont Jan Van Rompaey met zijn vrouw Vif in Ganshoren. In hetzelfde appartement. En dat voor iemand die in zijn jeugd de ene verhuiswagen na de andere heeft zien passeren... "Mijn vader werkte bij de spoorwegen, hij werd continu overgeplaatst. 'We gaan verhuizen' was voor ons ongeveer hetzelfde als: 'Iedereen aan tafel.' Van Elsene naar Merelbeke, Ledeberg, Evere, Brugge en uiteindelijk naar Kessel-Lo. Daar ben ik gebleven tot mijn huwelijk. Vif werkte net als ik bij de toenmalige BRT en was in Brussel geboren. De hoofdstad of de Rand leek ons dan ook voor de hand liggende keuze om te gaan wonen. Het werd Ganshoren, maar het had evengoed Meise of Tervuren kunnen zijn."

Van Rompaey en zijn vrouw wonen in een flat langs de Maria van Hongarijelaan. In de schaduw van de Basiliek, met uitzicht op het Laarbeekbos. "Vroeger stond er niks aan de overkant, behalve een paar van die afschuwelijke Amelinckx-blokken. Met de jaren zijn er meer en meer flatgebouwen bijgekomen, maar gelukkig rest er genoeg groen; er staan zelfs nog een paar koeien te grazen. Zolang dat blijft, kan ik me makkelijk verzoenen met het leven in de stad."
Van Rompaey is Ganshoren trouw gebleven, maar toch heeft de verhuismicrobe lang gekriebeld. "Bijna heel die tijd hebben we uitgekeken naar iets anders, iets groters. Op een bepaald moment hebben we zelfs op het punt gestaan een heel leuk huis in Grimbergen te kopen, maar dat is op het laatste moment afgesprongen. Nu voel ik me iets te oud om er nog aan te beginnen. In-en uitpakken, ik heb het als knaap zoveel gedaan, maar nu zie ik ertegenop. Bovendien is Ganshoren een aangename gemeente. Vrij rustig, de uitvalswegen zijn vlakbij en wat luchtverontreiniging betreft is dit de 'goede' kant van Brussel. We ook hebben weinig reden tot ontevredenheid over het gemeentebestuur: de infrastructuur wordt op de meeste plaatsen mooi en netjes gehouden, er is aandacht voor groen, op het gemeentehuis kunnen we terecht in het Nederlands."
"Ganshoren is een gemeente die weinig of niet negatief in het nieuws komt: van agressie is er weinig sprake, mede door een attente aanwezigheid van blauw op straat. De politie heeft me onlangs overigens nog heel aangenaam verrast. We waren betrokken in een aanrijding met een Iraniër. Die man wist niet wat hij moest doen; de agenten die we erbij geroepen hadden, hebben dat mooi opgelost, heel vriendelijk en voorkomend. Ik was zo onder de indruk dat ik hen heb gecomplimenteerd, iets wat ze blijkbaar niet gewend waren."
"Als ik al iets negatiefs wil aanhalen, dan is het de staat van het voetpad voor onze deur. Aan de overzijde hebben ze het volledig vernieuwd, wij zijn in de kou blijven staan. Oneffen, losliggende tegels: werkelijk niet mooi. Ik heb al een paar keer schriftelijk mijn beklag gedaan, met als antwoord: 'Elke bewoner moet zorgen voor zijn stukje voetpad.' Akkoord als het sneeuwruimen betreft, of zout strooien bij ijzel, maar als het gaat om infrastructuur...?"

Mannen van de nacht
Jan Van Rompaey denkt met plezier terug aan de keren dat hij zich door Brussel heeft laten inspireren voor reportages in Echo en Terloops. "Het was een verwijt dat de BRT vroeger wel vaker kreeg: 'Alles speelt zich blijkbaar af op de lijn Brussel-Antwerpen.' En achteraf bekeken was dat verwijt wel een beetje terecht."
"Ik herinner me een reportage over een café in de Marollen, waar het wrakhout van de maatschappij soelaas zocht. Daar zat werkelijk van alles: mensen zonder centen, ex-bajesklanten. Die kwamen zich bedrinken om hun miserie te vergeten, ze zochten een beetje troost onder lotgenoten. Ze konden er op de zolder slapen, voor een appel en een ei. Met als hoofdkussen een gespannen touw. Je moet het gezien hebben om het te kunnen geloven. Daar zijn we eerst een paar dagen gewoon met onze ploeg gaan zitten, om iedereen te laten wennen aan onze aanwezigheid, en pas daarna hebben we de camera bovengehaald. Dat was echt het onderste van de emmer, de vierde wereld."

"De markantste reportage was wellicht De mannen van de nacht, over de riolen van Brussel, werkelijk een stad onder de stad. Bij mijn thuiskomst zei mijn vrouw: 'Je stinkt zeven uur in de wind.' Zelfs na twee, drie douches genomen te hebben, bleef die stank in mijn huid kleven. Mijn cameraman, die met zijn achterste in de vieze brij was gevallen, stonk zo mogelijk nog harder en heeft achteraf zijn kleren moeten weggooien."
"Niet alleen de stank was amper te harden, het was ook een hallucinant schouwspel daar onder de grond: een netwerk van donkere gangen, zalen als kathedralen waar een soort van watervallen naar beneden donderden. Stel je maar eens voor dat je daar dag in, dag uit moet werken. Arbeiders die in het water vielen, moesten zelfs een paar weken het ziekenhuis in. In quarantaine, zo'n smerige boel was het. Nu is een deel van de riolen open voor het publiek. Indertijd niet, dat was nog totaal onbekend terrein voor de mensen."

Chez Henri
Al voelt Van Rompaey zich al bijna vier decennia lang goed in Brussel, toch noemt hij zich geen Brusselaar. Veeleer Belg, én wereldburger. "Wel heb ik het gevoel dat ik in de enige grote stad van het land woon. Met alle voor- en nadelen van dien. Ik maak dankbaar gebruik van de stad, mijn dagelijks leven speelt zich wel degelijk af in en rond Brussel. Wat ik enorm apprecieer, is de enorme keuze aan restaurants. Nu ik gepensioneerd ben en veel minder hard werk, kan ik daar nog meer van genieten dan vroeger. Fantastisch is het dat je door de internationalisering Marokkaans kunt gaan eten, Turks, Spaans, Grieks, noem maar op. In restaurants waar je mensen van dat land ook vaak ziet komen, wat een goed teken is. Daarenboven is de prijs-kwaliteitsverhouding door de bank genomen uitstekend."

"Mijn voorkeur gaat uit naar vertrouwde adressen, waar ik me thuis voel. Mijn vrouw houdt meer van experimenteren, ze leest trouw elke week de restaurantbesprekingen in de Agenda van jullie blad om ontdekkingen te doen. Natuurlijk heb je ook de Comme Chez Soi's van deze wereld. Weliswaar een vrij unieke culinaire ervaring, maar ook een vrij unieke ervaring voor je geldbeugel. Daar zien ze me dan ook zelden."

"Onlangs nog zijn we gaan eten bij Henri langs de Vlaamsesteenweg. Dat was vroeger een mosselkot, Chez Henri, dat ik had leren kennen bij het maken van een reportage. De mosselen werden er bewaard in een groot bad naast de urinoirs; het geheim van het huis was een soort melk waarin ze het goud van de zee onderdompelden. Jarenlang zijn mijn vrouw en ik daar over de vloer blijven komen, omdat het zo'n unieke Brusselse gelegenheid was. Nu is het omgevormd tot een echt restaurant, maar Brussels is het gebleven: niet te chic, een goede tafel en redelijke prijzen."

"Brussel is aangenaam voor iemand die, zoals ik, een bekende kop heeft. Of liever gezegd: hád, want zodra je niet meer op het scherm komt, ben je vlug vergeten. Vlamingen hier laten me meestal met rust, Franstaligen kennen mij al helemaal niet. Antwerpenaars zijn over het algemeen anders: 'Doa sè, de Jan Van Rompaey! En oe ist, joeng?' Die komen dan zelfs bij je aan tafel zitten. Niet dat je mij hoort klagen; als je daarover begint te zeveren, moet je maar een ander beroep kiezen. Net zoals je niet te hard moet klagen over de ongemakken van de stad, als je van de geneugten kunt genieten. Neem nu de nabijheid van Zaventem: dat is een ongelooflijke luxe. Als er dan al eens een toestel over je hoofd komt gevlogen, hoef je niet te zeuren. Tenzij je pal onder een route ligt. Zo heb ik een dokter gekend die zijn consultaties noodgedwongen in zijn kelder hield."
"Ik heb dus geen probleem met de stad, maar euforisch ga ik er nu ook weer niet over doen. Het is ten eerste zeker geen echt mooie stad, al zijn er natuurlijk wel prachtige stukken. Zo ben ik ooit eens met buitenlandse vrienden de stad binnen gereden over Tervuren. Zo mooi, die mensen wisten niet wat ze zagen. Je kunt er niet naast kijken dat er veel van de charme van weleer teloor is gegaan, maar volgens mij ontsnapt geen enkele stad daaraan. Zo erg vind ik het ook niet; een mens moet nu eenmaal met de tijd mee. Beeld je Brussel maar eens in zonder metro. Die is aangelegd ten koste van mooie dingen, maar het was wel noodzakelijk dat hij er kwam."
"Spijtig is natuurlijk wel dat de stad verstikt is door Koning Auto. Maar ja, overal waar er veel mensen tegelijk willen zijn, heb je die problemen. Nu, ik heb er tegenwoordig niet te veel last van, ik kan het me veroorloven de spitsuren te ontwijken. Niet meer voor mijn werk in de file hoeven te staan is een enorme opluchting. Onvoorstelbaar, de uren die ik heb verloren heb zien gaan door noodgedwongen achter het stuur met mijn vingers zitten te draaien."

Wederzijds respect
Door al de jaren in Brussel is Van Rompaey minder rekening gaan houden met de taaltegenstellingen. "Vroeger was ik een tamelijk militante Vlaming. Ik herinner me dat ik eens een supermarkt uit kwam, met een pak onder de arm. Iemand hield beleefd de deur open. Ik: 'Dank u wel.' Hij: 'Zut, c'est un Flamand.' Voor ik het goed en wel besefte, had ik die man een klap verkocht. Gelukkig hadden enkele omstanders gehoord dat hij mij beledigd had."
"De tijden zijn veranderd. Nu Brussel zo internationaal is geworden, moet je niet meer zeuren van: 'Wij zijn Vlamingen en jullie Franstaligen.' Al vraag ik wel dat men mijn taal spreekt in winkels en officiële instellingen. Maar ik eis niet dat iedereen hier Nederlands met mij praat. Mensen die daar nu nog altijd fanatiek een punt van maken, die altijd en overal Nederlands willen spreken, vergeten dat de wereld naar ons toe is gekomen. Dat je moet accepteren dat mensen Engels, Duits, Frans spreken. We zouden blij moeten zijn met die internationale dimensie. Al heb ik wel de indruk dat in winkels opnieuw steeds meer mensen je automatisch aanspreken in het Frans. Dat getuigt niet alleen van weinig gezond verstand, maar vooral van weinig respect. En met respect begint en eindigt het allemaal. In ons gebouw zijn er elf appartementen. Ik denk dat er buiten mijn vrouw en mij nog twee bewoners Nederlands spreken. Al de rest is Franstalig. So what? Soms doen die mensen hun best om Nederlands te spreken, en ik doe op mijn beurt mijn best om Frans te spreken. Dat werkt goed."

"Die internationalisering mag dan onomkeerbaar, en een verrijking, maar er is ook de keerzijde van de medaille. Ik kan ervan genieten dat een stuk van Molenbeek meer Marrakesh is dan Brussel, zeker op een autovrije zondag. Maar ik kan ook begrijpen dat het anderen irriteert. Dat er mensen zijn, vooral ouderen, die zich niet meer thuis voelen, zich overspoeld voelen door die andere culturen. Dat is volgens mij ook de grote uitdaging voor Brussel: die veelheid van culturen een beetje in harmonie met elkaar leren leven. Is er wederzijds respect, dan is er geen probleem; we mogen die mensen niet verwijten dat ze een andere cultuur hebben, dat ze een andere religie hebben of dat ze anders leven. Dat is hun goed recht. Maar je opsluiten in een getto, weigeren je aan te passen en de andere niet respecteren, is uit den boze. De vraag is nu: in hoeverre kan het in de hand worden gehouden? Ik heb zo het gevoel dat het helaas niet de goede kant opgaat; de rellen onlangs in Anderlecht wijzen daar ook op. Zolang zulke jongeren geen werk hebben, zal dat problemen veroorzaken."

Het wereldwijde web
Niet alleen wonen Jan Van Rompaey en zijn vrouw al 38 jaar in hetzelfde appartement, ze delen het ook al iets meer dan twintig jaar met Caramel, hun poes. "Caramel is een belangrijk deel van ons leven. Ze komt nooit buiten, ze gaat ten hoogste op het terras wat luieren in de zon. We zullen haar binnenkort helaas moeten afgeven, want als je het realistisch bekijkt, leeft ze op geleende tijd."
"Een voorwerp dat me na aan het hart ligt, heb ik niet. Ik vraag me weleens af: in hoeverre zou mijn leven zonder een bepaald object of instrument anders zijn? En dan kom ik uit bij zaken van praktische aard. Mijn auto, bijvoorbeeld. Als ik die niet meer zou hebben, zou ik een totaal ander leven leiden. Belangrijk dus, en toch zou ik zonder kunnen. Maar waar ik echt geen afstand van zou willen doen, denk ik, is mijn computer. We kunnen ons amper of niet voorstellen in welke mate die technologie de wereld heeft opengegooid voor heel veel mensen. Mijn vak heeft het in elk geval enorm veranderd. Als we vroeger een onderwerp aanpakten, dan begonnen mijn redacteurs in boeken te snuffelen en liepen ze naar bibliotheken voor documentatie. Nu tikken ze iets
in en tien minuten later ligt er een duimdik dossier."

"Ik denk ook dat we ons nog altijd niet realiseren hoe revolutionair dat internet wel is. Vraag maar aan de mensen hoe het werkt, en de meesten zullen je het antwoord schuldig blijven. Niemand zelfs die kan zeggen wie de baas van het internet is. Ik weet wel hoe het is begonnen: in het Amerikaanse leger. Waarna het ter beschikking is gesteld van de burgers. Zoals de gps ook ontstaan is via de satellieten van het Amerikaanse defensiesysteem. Maar wie kan het internet lamleggen? Niemand, dat draait vanzelf en breidt zich voortdurend uit. Fascinerend is het, ik kan mij bezwaarlijk nog een leven inbeelden zonder. Maar dan zeg ik ook onmiddellijk: ik kan me ook moeilijk een leven voorstellen zonder televisie en mijn kranten. Welhaast elke dag begin ik nu met een uurtje kranten lezen. Zalig, dat is iets waar ik vroeger alleen maar van kon dromen."

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Ganshoren, Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni