Wonen in Brussel: Josse De Pauw (55), theatermaker

Karel Van der Auwera
© Brussel Deze Week
10/05/2007
"Ik ben in Vlaanderen geboren en opgegroeid, maar de plek waarmee ik mij verbonden voel, is Brussel. Voor een groot deel omdat deze stad mij in de cruciale jaren zoveel heeft geleerd. Leven in Brussel beperkt zich voor mij ook niet tot leven in het centrum, ik omarm heel de negentien." Josse De Pauw (55) is theatermaker.

"De keren dat ik met mijn vrouw Fumiyo op goed geluk op verkenning ben geweest, zijn legio; weinig plekken waar je me kunt droppen zonder dat ik weet waar ik ben. Die moeite moet een mens ook doen, denk ik, wil hij met kennis van zaken over Brussel spreken. Dat probeer ik ook aan mijn dochter Hana door te geven. Ze moet die stad pakken, anders pakt de stad haar."

Josse De Pauw is geboren en getogen in de Rand. In Asse. "Toch was Brussel steeds aanwezig in ons gezin. Voor sommige mensen van Asse was Aalst de stad, ik had het geluk dat het voor mijn ouders Brussel was. Naar de Nieuwstraat om te winkelen en in de Bouquet Romain een ijsje gaan eten, belangrijke gebeurtenissen. Steeds was er wel een reden om naar Brussel te komen."

"Toen ik me aan het Conservato­rium inschreef, ben ik hier ook komen wonen en ben ik er echt voor gegaan. Meer dan de studie - ik wist nog niet goed wat ik wilde -, was het de stad waar het mij om ging. De grote vrijheid. Zo anders, zo veel meer én zoveel meer verschillend. Ik ben nog van de generatie dat in het dorp elke partij haar café had, haar fanfare. Verzuild. De stad was net het omgekeerde: hier kon je een café als De Dolle Mol of Het Vermiljoen van Frans Pans binnenstappen en discussies meemaken tussen mensen die compleet andere gedachten hadden, compleet elkaars tegengestelde waren."
"Wat Brussel voor mij ook was, in de zomer dan: een soundscape. Ik woonde samen met een aantal aankomende acteurs en muzikanten in de Wolstraat. Scheen de zon, dan stonden de ramen van het Conservatorium open en weerklonk in heel die straat piano- en viool­spel. Zo'n beeld kunnen overhouden, dat is toch de moeite waard."

Rust in de gelederen
Verliefd op Brussel dus. Toch is De Pauw net geen jaartje terug van twaalf jaar weggeweest. "Fumiyo en ik zijn indertijd naar Lennik getrokken, omdat ik was beginnen te schrijven en het hier niet echt wilde lukken. Daarvoor consumeerde ik de stad iets te gretig, was ik iets te veel nachtmens, iets te weinig gedisciplineerd. De verhuizing was een voorstel van Fumiyo, die Japanse is van afkomst en van de landstalen enkel het Frans had geleerd tijdens haar dansopleiding bij Béjart. Ik: 'Ja, maar daar spreken ze Nederlands.' Knap hoe ze daarop, door een jaar lang intensief privélessen te volgen, het Nederlands onder de knie heeft gekregen."

"In Lennik wonen betekende geenszins dat we de Brussel links lieten liggen, maar het schrijven lukte beter, de drempel naar de stad was iets groter dan voorheen. Ook werd Hana er geboren, het was een zachte omgeving voor haar om op te groeien. Toch wist ik dat we ooit naar Brussel zouden terugkeren, alleen niet wanneer. Vorig jaar hebben we uiteindelijk de knoop doorgehakt. Hana stond op het punt naar de middelbare school te gaan, ze had vriendjes en vriendinnetjes die hier allemaal naar Mabo zouden gaan, ze hunkerde naar de stad waar ze voorheen al zo vaak had gelogeerd."

"Het is de juiste beslissing gebleken. Voor alle drie. Het heeft een soort van rust gebracht in de gelederen en Hana geniet met volle teugen van de status niet meer het papkindje te zijn. Alleen naar de bieb op het Muntplein, afspreken met vriendjes om naar de cinema te gaan, rondhangen op de Kerstmarkt zonder papa en mama. Ze heeft zelfs haar eigen voordeur, haar eigen brievenbus. Het is heel prettig om zien dat ze er zo goed mee omgaat."

Door het open raam horen we de vogeltjes fluiten, zien we de kleuren van een heerlijk wilde tuin. Het is net alsof we zitten te kouten in een of ander boerengat. "Fantastisch, hé, het is hier eigenlijk stiller dan in onze tuin in Lennik. Ik hou ook van de tuin zoals hij is: altijd nieuwe bloemen, altijd nieuwe kleuren, wild. Een beetje op z'n Brussels, niet zoals doorgaans in de provincie."

Het appartement is ruim en modern. Witte muren, witgeschilderde planken. Koel, ondanks de hitte buiten. "Het is eigendom van een vriendin die nu in Parijs woont. Haar stiefdochter studeerde in Brussel en woonde hier, maar het appartement was veel te groot voor een jonge vrouw alleen. We hebben ongelooflijk geboft, we hebben het bijna in de schoot geworpen gekregen. Gelukkig maar, ik ben niet goed in het zoeken naar een woonst. We hebben ook de eerste keuze mocht het te koop komen te staan. Is het moment daar, dan zullen we er zeker eens ernstig over nadenken."

De Pauw heeft bij zijn terugkeer ook een ander Brussel teruggevonden dan het Brussel dat hij twaalf jaar eerder had verlaten. "Neem alleen al deze buurt. Ik heb het Bloemenhofplein hier om de hoek er helemaal verloederd weten bijliggen. Nu leeft dat pleintje als nooit voorheen. Autoluw, horecazaken die marcheren, woningen die worden opgeknapt, de Erasmushogeschool... Op de hoek zijn ze nu lofts aan het bouwen, daar zullen dan weer de meer bevoorrechten van de samenleving intrekken. Dat mag, maar je moet toch goed uitkijken dat de onderste laag er niet uitvalt. Daarom ben ik blij met de wijkcontracten, en met het oog dat ze hebben voor het behoud van de sociale mix. Maar simpel is het niet, je merkt het nu al: meer daklozen, meer bedelaars dan tien, vijftien jaar geleden. Daar zou de overheid zich toch intenser mee bezig moeten houden; nog te dikwijls zijn het particuliere initia­tieven die het goede voorbeeld geven. Maar het is natuurlijk ook een kwestie van geld en nationale solidariteit. Brussel kan onmogelijk in zijn dooie eentje al zijn problemen oplossen."

"Terugkomen van de Rand naar de stad was voor mij aanvankelijk, hoe raar het mag klinken, ook even wennen aan de veelheid ervan. De eerste maand was ik op een beetje kinderachtige manier niet op m'n gemak. Blijkbaar wist ik niet goed meer hoe mensen en situaties te lezen. Dat is nu gelukkig helemaal voorbij, ik ben weer op mijn effen."
"Maar het is toch vreemd dat het niet makkelijk terugkeren is als je in zo'n dorp hebt geleefd. Een dorp waar je elke mens, elke steen in je straat kent. Ik ben er ook nog altijd niet zo goed uit welk deel van de veranderingen in mijn hoofd zit en welk deel werkelijk in de stad. Wel heb ik het gevoel dat er veel meer jonge mensen zijn die resoluut voor Brussel kiezen, je hebt minder passanten dan vroeger. Dat doet de stad deugd, denk ik."

"Een van de dingen die me dan weer blijvend aanspreken in Brussel, is de sfeer van leven en laten leven. Een goed voorbeeld daarvan was Le Cocq, dat jarenlang mijn stamcafé is geweest. Doe je ding en val de andere niet te veel lastig. In mijn tweede boek heb ik ook geschreven dat Le Cocq voor mij Brussel was: gewoon, maar tegelijkertijd ruimte gevend aan het meest ongewone. Een kwaliteit die een grote aantrekkingskracht uitoefent op mensen die daarvoor openstaan."

"Ik heb hier bovendien nooit taalimperialisme ondervonden, wat ze ook mogen beweren. Als je hier rondloopt, dan ben je van de stad. Punt. Terwijl in Antwerpen - schitterende stad waar ik graag werk, daar niet van - iedereen aan mijn Nederlands hoort dat ik niet van daar ben. En ze zeggen het je ook: 'Gij zijt niet van hier, hé?' Dat heb ik in Brussel nooit gekend en dat vind ik er zo top aan: iedereen die een beetje zit te lullen, is van hier, dat kan allemaal. Alhoewel (lacht), als Fumiyo op straat een foto neemt, dan denken ze dat ze een Japanse toerist is."

Derde wereld
Een ander Brussel, een beter Brussel, een open Brussel, maar toch is er nog veel werk aan de winkel. "Een voorbeeld. Ik kwam vanochtend uit Oslo aan. Je landt op Zaventem en dan kruip je daar beneden naar dat stationnetje met ocharme twee guichettekes, dat treintje. Een beetje derde wereld toch, geen manier om mensen die vanuit alle windstreken naar hier komen, te ontvangen. Ondermaats. En omgekeerd: in Oslo kom ik op de luchthaven en daar staat dan een sneltrein van het niveau Thalys die je in welgeteld negentien minuten naar het centrum voert. Nu, voor mij moet het niet allemaal te chiqué zijn, maar een beetje efficiëntie en présence zouden toch welkom zijn."
"Ook is de stad nog steeds te vuil. Ik heb niets tegen wijken die een beetje délabrée zijn; ik heb er niets op tegen dat iets leeft, en voor mij hoeft het niet allemaal geschilderd en opgepoetst te zijn. Maar een minimum aan properheid mag er toch zijn."

"Toegegeven, Brussel is minder een cowboystad dan vroeger. Absoluut. Maar nogmaals, de bezorgdheid zou nog groter moeten zijn. Zeker landelijk; iedereen trekt zich zo terug in zijn regio dat het bij momenten gênant is; de kijk die de rest van België heeft op Brussel, is ronduit triest. Brussel is uniek in België en zou op de een of andere manier toch meer gekoesterd moeten worden, er zou absoluut een soort redelijkheid moeten komen in het discours over deze stad, die op een fantastische manier zou kunnen functioneren. Ook als uithangbord voor België. Maar evenzeer mag de hand in eigen boezem gestoken worden: de manier waarop Brussel zich promoot, of beter gezegd niet promoot, is om de muren van op te lopen."

"Het zal allemaal ook wel te maken hebben met die negentien gemeenten en het feit dat het moeilijk is om het Gewest te besturen als één stad. Mijn wens is dan ook: één burgemeester voor de negentien, en één schepencollege." Echt mens zijn in een maatschappij die je de kans geeft echt mens te zijn - dat is een blijvende bekommernis die spreekt uit De Pauws woorden én werk. Ook zijn jongste creatie Ruhe - die, als u deze regels leest, net in première gegaan is in Thurn & Taxis, in het kader van het KunstenFESTIVALdesArts -, is maatschappelijk getint.

"Ik werk daarvoor samen met Muziektheater Transparant en Colle­gium Vocale Gent. De tekst, die botst met liederen van Schubert, is gebaseerd op monologen. In de jaren 1960 opgetekend door de Nederlandse kunstenaar Armando en diens vriend, de journalist Hans Sleutelaar, uit de mond van gewezen SS-vrijwilligers. SS'ers, die hun zaak, of ten minste toch de context waarin ze hun beslissingen namen, verdedigen. Ik had daar al samen met Tom Jansen in Brugge op gewerkt, fascinerend als ik ze vond? Het is al te makkelijk het over monsters te hebben, het ligt allemaal veel complexer. Ik had ook steeds het gevoel dat we er nog meer konden uithalen. Toen ik hoorde dat het Collegium Vocale buiten de beperkingen van louter zingen wilde treden, zijn de puzzelstukken op hun plaats gevallen. Toen is het idee gegroeid om de teksten te laten botsen met liederen van Schubert."

"In de voorstelling zitten publiek, zangers en acteurs allemaal in een cluster van tweehonderd stoelen bij elkaar. De teksten worden gesproken door Tom Jansen, Dirk Roofthooft, Carly Wijs en ikzelf. Altijd in combinaties van twee acteurs per voorstelling. Wat in het geheel zo fascineert, is het zoeken naar harmonie. Met één gemeenschappelijke factor: wie vals zingt, vliegt eruit. Maar in een samenleving kun je niet zomaar afwijkende gedragingen of meningen uitsluiten omdat ze niet in je kraam passen. Je moet naar andere soorten van harmonie zoeken. Harmonie die geïnspireerd is door de chaos, die we zo goed aankunnen, beter dan we denken."

"Ik ben blij dat we onze creatie kunnen brengen binnen het kader van het Kunstenfestival: het geesteskind van Frie Leysen is iets waar we fier op mogen zijn, het toont wat Brussel kan en moet zijn. Na die vreselijke periode waarin Luc Van den Brande zich president van Vlaanderen wilde noemen, is de samenwerking op het veld tussen de twee gemeenschappen trouwens weer goed op gang gekomen. Die synergie is ongetwijfeld nog voor verbetering vatbaar, en ze zal altijd wel onder druk staan van boven af, maar alleen al het feit dat het mogelijk is, moeten we toejuichen. Ik denk ook dat als Brussel een eigen gelaat, een eigen positie wil bestendigen of uitbouwen, we die twee gemeenschappen zelfs moeten overstijgen en de stap zetten naar al die andere Brusselaars."


Stant Van Molles
Vooraan ligt de slaapruimte - met bibliotheek. Allicht niet toevallig, want lectuur is als eten en drinken voor Josse De Pauw. Tegen de witte muur bezijden de eettafel, ingelijst, een foto uit grootmoeders tijd. Een kalende man met snorretje. "Ik heb de foto van moeder gekregen toen ik thuis weg ging en ze is sedertdien steeds met mij meegereisd. Het is mijn grootvader van moeders kant. Constant De Mol, maar iedereen in de streek van Asse en Mollem kende hem als Stant Van Molles. Stant bewerkte als pachter het land van het kasteel van Van Innis. Hij is gestorven op zijn 44ste, denk ik. Aan tetanus, de klem. 's Morgens de ploeg gekuist, infectie opgelopen en 's avonds was het al gedaan."

"Ik heb Stant nooit gekend, maar ik heb wel veel schone verhalen over hem horen vertellen. Zoals die keer dat mijn peter, Miel Mol, 's avonds stiekem de Brabander uit de stal had gehaald om snel op het bal in Asse te zijn en te dansen tot een kot in de nacht. Toen de ochtend gloorde en het tijd was om naar het veld te gaan, had Stant door dat er niets niet klopte, mocht Miel het beest niet inspannen: 'Dat beest heeft al gewerkt, trekt gij de hooiwagen maar.'"

Voor de rest staan er niet echt veel voorwerpen. Wel een mooi krukje, uit wat oud ijzer gewrocht door de beeldhouwer Koenraad Tinel, een goede kameraad. Enkele Cobra-schilderijtjes van jan de breucker ook, die in een vroeger leven het fameuze café Slumberland open hield in de Kartuizersstraat. "De andere werken zijn van Benoît Van Innis, tekenaar en schilder. Ik kende Benoît, die bijna tien jaar jonger is dan ik, lang zonder te weten dat zijn vader was geboren op kasteel van Van Innis. Op een van Benoîts tentoonstellingen in het Smak ben ik dan met zijn vader aan de praat geraakt, waarop de man me een boek heeft gegeven - stencils eigenlijk - waarin hij met rake pen het leven op het kasteel heeft beschreven. Helemaal anders dan een mens zich zou voorstellen. Koud in de winter, eten wat het land schaftte. Desnoods heel de week rode kool, maar wél met zilveren bestek. Raar hoe dat allemaal op een bepaald moment samenkomt, die Vlaamse geschiedenis. Een geschiedenis waarvan de meeste mensen geen flauw benul meer hebben. Vertel nu maar eens aan iemand dat mijn grootvader, die facteur was, nooit de zee heeft gezien. Eén keer heeft mijn vader gezegd: 'Kom pé, we rijden naar de zee.' Grootvader trok zijn zondags kostuum aan, stapte in de nieuwe Citroën DS van vader. Maar al bij de eerste bocht buiten het dorp zei hij: 'Nieje, leut mai uitstappe!' Nooit is hij er geraakt."

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Samenleving

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni