Van ultra fast fashion tot versleten broeken, slaapzakken, en mauve bh's: sinds januari mag textiel niet langer in de witte zak, maar moet de Brusselaar zijn oude garderobe dumpen in kledingcontainers. Dat zet het verdienmodel van Spullenhulp en Oxfam, verantwoordelijkheid voor de inzameling, onder druk. “We vrezen de massa extra textiel van slechte kwaliteit, die ons niets opbrengt.”
©
Saskia Vanderstichele
Het sorteercentrum van Spullenhulp/Les Petits Riens ligt in een uithoek van Anderlecht, achter Ikea. Hier komt de inhoud bijeen van de achthonderd kledingcontainers die de organisatie binnen en buiten Brussel heeft staan. In de loszone, aan de achterkant van het gebouw, laden enkele vrachtwagens de oogst van hun ophaalronde af op een brede transportband. Keurig gesloten balen, maar ook open of gescheurde zakken en heel veel los textiel. Vodden, jassen, slaapzakken, een babyskipakje, één schoen, alles komt voorbij, ook voorwerpen die niets met textiel te maken hebben: een kookpan, een geopende valies, een krakkemikkig plastic loopwagentje.
De lopende band voert de bulk naar binnen, naar de grote sorteerhal, waar een transportrobot het textiel door het sorteringsproces leidt. “Eerst gebeurt er een voorsortering,” legt Claudia Van Innis uit, woordvoerster van Spullenhulp. “Alle niet-textiel wordt zoveel mogelijk uit de hoop gevist en ook de natte kleding. Nat veroorzaakt schimmels, die ook de rest van de kleding aantasten.”
Dan gaat het textiel naar de eerste sortering. Razendsnel verdelen enkele mannen de aangevoerde kleding per type over zestien bakken: jassen, broeken, jurken, truien, ondergoed ... Ook staat er een bak voor vuilnis, waarin spullen als een cd, een kaarsje, een enkele sok of een schoudervulling verdwijnen. Zodra een kledingbak vol steekt, glijdt die automatisch richting sorteertafels, waar de stukken een tweede keer, nu grondiger, bekeken worden.
©
Saskia Vanderstichele
| Het textiel wordt eerst gesorteerd per type: broeken bijeen, jassen, kinderkleding …
Jaarlijks wordt in deze hal achtduizend ton textiel gesorteerd en in de aanpalende hal ligt nog een enorme voorraad aan ongesorteerd goed. Met de nieuwe sorteerregels voor textiel zal het alleen maar meer worden, waarschuwt Spullenhulp/Les Petits Riens. Sinds 1 januari verplicht Europa het textiel afzonderlijk in te zamelen.
De Brusselaars mogen hun afgedankte kleding en huislinnen dus niet meer in de witte zak voor restafval proppen, maar moeten ermee naar de textielbak of het containerpark. “In tegenstelling tot vroeger hoeft de weggebrachte kleding niet in goede staat te verkeren,” verduidelijkt woordvoerder Adel Lassouli van Net Brussel. “Gescheurd of met gaten mag ook. Alleen heel vuile en natte kledingstukken moeten nog steeds in de witte zak.”
'Ik heb in de vier jaar dat ik dit werk doe al van alles aangetroffen in de kledingcontainers: volle pampers, kattenbakvulling, en zelfs een levende hond.'
Spullenhulp
Bij niet-naleving van de nieuwe regels kan Net Brussel een boete opleggen, maar voorlopig blijft het bij uitgebreid informeren en sensibiliseren. “Het doel is niet om te straffen, wel om zoveel mogelijk textiel uit de witte zak en dus uit de verbrandingsoven te houden,” zegt Lassouli.
Volgens een studie van Net Brussel produceert elke Brusselaar jaarlijks 13 tot 15 kilo textielafval, wat neerkomt op een totaal van vijftienduizend ton. Tot hiertoe werd 29 procent gescheiden opgehaald, doel is om dat naar 65 procent te krijgen tegen 2028.
Afgedankte wc-pot
In Brussel gebeurt de textielinzameling sinds jaar en dag door de sociale economie. Met name Spullenhulp, Oxfam en Terre hebben elk hun kledingcontainers in de stad, samen zijn dat 350 exemplaren. Met de inzameling en sortering financieren de organisaties hun sociale doelen, de strijd tegen armoede of de creatie van sociale tewerkstelling.
De drie vzw's ondervinden in Brussel geen concurrentie van private spelers, zoals in Vlaanderen, waar heel wat gemeenten ook in zee gaan met bedrijven als Curitas en VICT, die betalen om kledingbollen te mogen plaatsen. “Het is een bewuste keuze van de Brusselse overheden om de sociale economie te steunen,” legt Franck Kerckhofs uit. Hij werkt voor Ressources, de Franstalige federatie van sociaal circulaire organisaties. “Bovendien toonde de privé nooit veel interesse voor Brussel, omdat de textielophaling er behoorlijk ingewikkeld is.”
In heel wat Brusselse gemeenten trekken de kledingcontainers namelijk sluikstorten aan. Kerckhof: “Sommige mensen beschouwen de container als plek waar ze hun afgedankte wc-pot, oude matras of tv kwijt kunnen. De inzamelorganisaties gaan vier keer per week langs en sturen regelmatig een kuisploeg om het trottoir schoon te maken, maar dat helpt niet. Zodra het opgeruimd is, ligt er nieuw afval omheen.”
Om sluikstorten te vermijden werden de afgelopen tijd her en der ondergrondse containers geplaatst, maar die lossen het probleem niet volledig op en zijn duur. Daarnaast zijn er veel diefstallen: bendes die met een haak de beste stukken uit de bak grissen en de rest op de grond gooien.
Spullenhulp en de andere inzamelorganisaties krijgen dan ook veel klachten van de gemeenten over de viezigheid rond de kledingcontainers. Sint-Pieters-Woluwe en Etterbeek verwijderden om die reden al containers. In Etterbeek staat het gros van de overblijvende bakken nu op een bewaakte plek die alleen overdag toegankelijk is.
©
Saskia Vanderstichele
| Shaybia neemt de tweede, grondigere sortering van de lingerie voor haar rekening.
Containers weghalen is volgens Kerckhof niet de oplossing. Door de dichte bebouwing telt Brussel er al veel te weinig. “In theorie zou er één container per duizend inwoners moeten zijn. Voor Brussel betekent dat 1.100 bakken, in werkelijkheid staan er maar 350. Logisch dat die heel snel uitpuilen. Alsof je een olifant in een luciferdoosje wilt steken. Het Gewest wil dat de burger sorteert, maar de gemeenten doen moeilijk. Alleen in Jette en Oudergem staan voldoende containers.”
Lingerie inspecteren
Terug naar de sorteerhal waar werkneemster Shaybia vandaag de tweede sortering van het ondergoed voor haar rekening neemt. Ze pakt elk stuk lingerie vast en inspecteert het nauwgezet. Om goed te kunnen voelen, werkt ze zonder handschoenen. Een mauve bh ziet er pico bello uit, proper en zonder beschadiging. Die mag naar de bak Crème, waar de beste stukken, vaak merkkledij, in belanden. Die zijn bestemd voor de tweedehandswinkels van Spullenhulp.
Voorts staat er een bak Export, bedoeld voor uitvoer naar het zuiden, waar Shaybia de iets meer versleten bh's in gooit. De rest gaat in de bak Recyclage of in de vuilnisbak. Daar komen ook de meeste slipjes in terecht. “Behalve als ze helemaal schoon en zo goed als nieuw zijn,” lacht Shaybia, die al tien jaar bij Spullenhulp werkt. De Crème opduikelen uit de berg kleren vindt ze het leukst. “Maar kleren van goede kwaliteit zijn er steeds minder,” zegt ze.
Dat de kwaliteit van het gedoneerde textiel achteruitgaat, stellen alle textielinzamelaars vast. “Mensen proberen hun beste stukken eerst op Vinted of eBay te verkopen. De mindere kledij steken ze in de textielbollen,” zegt Franck Kerckhof. “Daar komt bij dat producenten wereldwijd kleding van minder goede kwaliteit maken. De fast fashion wordt tegenwoordig beconcurreerd door de ultra fast fashion uit China van bijvoorbeeld Shein en Temu. Daardoor dalen de prijs en de kwaliteit.”
Daardoor staat het aandeel van de Crème, de kleding bestemd voor verkoop in lokale tweedehandswinkels, onder druk. Bij Spullenhulp gaat het om vijftien tot twintig procent, bij Oxfam om twintig procent en bij Terre om slechts zeven procent. Die laatste organisatie zamelt alleen in Brussel en Wallonië in, waar de kwaliteit van het afgedankte textiel doorgaans slechter is dan in Vlaanderen.
‘Nog meer dan vroeger verlenen wij een publiek dienst. Daarvoor willen we betaald worden.'
Spullenhulp
Spullenhulp voert daarnaast dertig procent van wat binnenkomt uit en nog eens dertig procent is bestemd voor de recyclage. Export en recyclage brengen echter nauwelijks nog iets op. “Vroeger was Afrika een belangrijke markt,” zegt Van Innis. “Maar dat continent wordt tegenwoordig overspoeld met nieuwe kleding en zelfs tweedehands uit China.” Volgens Franck Kerckhof bracht de export vroeger 800 tot 900 euro per ton op. “Dat bedraagt nu 500 euro. De kosten van ophaling en sortering zijn hoger.”
Ook de recyclage is verlieslatend. “De recyclage van textiel staat nog in de kinderschoenen,” zegt Van Innis. “Alleen voor katoen en voor wol bestaan er oplossingen, maar niet voor synthetische of gemengde textielvezels.” Ze toont een uitgerekte, synthetische legging, made in China. “Dit soort kleding bevat vaak minderwaardige vezels die niet voor recyclage in aanmerking komen. Vuilnisbak dus.”
Volgens Johannes Eneman van Oxfam wordt er amper één procent van de afgedankte kleding gerecycleerd tot nieuwe kleding. “Wel gebeurt er downcycling, waarbij de kledingvezels verwerkt worden tot poetsdoeken, geluidsisolatie of cement. Maar de producenten van die materialen willen er nauwelijks voor betalen. Die recyclage kost veel geld.”
En dan is nog het aandeel kleding dat naar de vuilnisbak gaat. “Door de verslechterde kwaliteit is dat in tien jaar van tien naar twintig procent gestegen,” zegt Van Innis. “Het gros is onbruikbare kleding, maar er zit ook de rotzooi bij die mensen in en om de textielbollen dumpen. Het kost handenvol geld om dat allemaal af te voeren naar de verbrandingsoven. Vorig jaar hadden we een factuur van 150.000 euro.”
Het verdienmodel van de inzamelaars is door al die ontwikkelingen uit balans geraakt, een van de redenen waarom Spullenhulp, voor het eerst in zijn bijna negentigjarige bestaan, onlangs 21 mensen afdankte. Ook bij Terre staan de cijfers in het rood en volgens Eneman heeft de textielafdeling van Oxfam dit jaar eveneens klappen gekregen.
©
Saskia Vanderstichele
| Aan de loskade komen de vrachtwagens toe met de zakken kleding uit de textielcontainers.
Vraag is waarom die organisaties, die nu al met gigantische overstocks zitten, dan toch bereid zijn om mee te werken aan de nieuwe sorteerverplichting in Brussel. “Het is ons vak, het verschaft werk aan mensen en we willen graag groeien, maar we willen er wel voor betaald worden,” zegt Van Innis. “We zullen vanaf nu nog meer textiel in slechte staat krijgen. Als we dat niet kunnen valoriseren, kost het ons geld. Nog meer dan vroeger verlenen wij een publieke dienst, die vergoed moet worden.”
Voor die vergoeding rekenen de inzamelorganisaties op de door Europa geëiste Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid voor Textiel (UPV). Die bepaalt dat textielproducenten hun verantwoordelijkheid moeten nemen en mee de inzameling en sortering van afgedankte kledij moeten bekostigen, net zoals gebeurt bij huishoudelektro, matrassen en batterijen. In Frankrijk en Nederland bestaat dat systeem al. In België moeten de drie gewesten het nog altijd eens worden over een kader. “Van Europa moet die UPV er binnen de achttien maanden komen. Hopelijk lukt dat. Anders is het niet houdbaar,” zegt Kerckhof.
Intussen blijven aan de loskade van Spullenhulp vrachtwagens aankomen met textiel. De chauffeurs en bijrijders smijten hun lading op de transportband, waar de kledingberg almaar groeit. Wat er overduidelijk niet thuishoort, zoals volle zakken huishoudelijk afval, houden ze apart in een bigbag. “Ik heb in de vier jaar dat ik dit werk doe al van alles aangetroffen in de kledingcontainers,” zegt een van hen. “Volle, stinkende pampers, kattenbakvulling, seksspeeltjes en zelfs een levende hond.”
Lees meer over: Brussel , Economie , Samenleving , sorteren , textielafval , recyclage , Spullenhulp , Oxfam