Over het nut en nadeel van een Brussels stadsdichtersschap

Maarten Goethals
© BRUZZ
31/08/2023

| Groen-parlementslid Lotte Stoops over de 600 meter lange versregel langs het kanaal in Molenbeek: “Het duurde drie jaar voor de overheden dat toelieten, tot frustratie van de kunstenaars. Een charter rond het stadsdichterschap kan dat soort barrières beslechten.”

Vanaf volgend jaar al moet de nieuwe functie van Brusselse stadsdichter poëzie opleveren die het samenleven in de grootstad bevordert. “Maar het is niet omdat een gedicht ergens groot afgedrukt staat, dat het daarom meteen relevant is.”

"Ik schreef al drie poëziebundels en in geen ervan kwam Brussel als onderwerp voor.” En toch vormt dat niet de reden waarom Frank Keizer, een Nederlandse dichter die al vijf jaar in de hoofdstad woont, vriendelijk zou bedanken voor de nieuwe post van stadsdichter. “Ik houd van Brussel, laat dat duidelijk zijn. Ik houd van het gebrek aan eenheid, het tekort aan gemeenschappelijkheid en tegelijkertijd de veelzinnigheid en het barokke karakter van de stad. Dat vastleggen in poëzie lijkt me heel interessant. Maar een stadsdichter dient andere doelen, namelijk meewerken aan de pr van het bestuur, aan de gentrificatie en opwaardering van bepaalde buurten door het aanleggen van poëzieroutes, aan het opvijzelen van het toeristische imago. Poëzie is dan slechts een vijgenblad; ze dient alles en iedereen, behalve de poëzie zelf.”

"Een stadsdichter dient andere doelen, namelijk meewerken aan de pr van het bestuur, aan het opvijzelen van het toeristische imago"

Frank Keizer, een Nederlandse dichter die al vijf jaar in Brussel woont

Met die stelling zet Keizer, naast dichter ook essayist en podcastmaker, het debat over het nut en nadeel van stadsdichters op scherp. Terwijl in Antwerpen het bestuur met de functie worstelt – de aangestelde groep schrijvers nam in november vorig jaar collectief ontslag na bemoeienissen van de schepen van Cultuur – bereidt de organisatie achter Brussel 2030, samen met het Gewest, de oprichting ervan voor. En het moet snel gaan.

Debat aanvuren

Afgelopen zomer raakte bekend dat minister Sven Gatz (Open VLD) al de eerste stappen zette, zodat hij op zaterdag 23 september een charter kan presenteren, met daarin de krijtlijnen en contouren van de opdracht. Meertaligheid vormt de rode draad, bevestigt het kabinet. Die dag wordt ook officieel de vacature gelanceerd, en die staat “bewust” voor iedereen open. In andere steden wordt de stadsdichter doorgaans voorgedragen door een commissie die achter gesloten deuren beslist.


De eerste gedichten moeten begin volgend jaar al van de band rollen, nadat een jury de winnaar(s) koos. Het voorzitterschap van de jury bestaat uit twee Brusselaars die niet meteen actief zijn in de literaire sector, maar die – volgens het kabinet – Brussel van binnen en van buiten kennen. Ook de gewone Brusselaar krijgt inspraak in de beslissing.

Of er voor één iemand wordt gekozen of eerder voor een collectief, moet de jury afkloppen. Al lijkt de laatste optie voor velen in het veld het geprefereerde model. Ten eerste omdat een collectief sneller de Brusselse diversiteit weerspiegelt: het laat de organisatoren toe om uit te pakken met vertegenwoordigers van verschillende gemeenschappen. Bovendien kan een groep, indien zorgvuldig geselecteerd, een veelheid aan artistieke disciplines herbergen. Concreet: een collectief dat een combinatie brengt van klassieke poëzie, maar ook van slampoetry, Instagram-gedichten, beeldende kunst, verzen op muziek, literaire performance … bereikt een breder publiek dan iemand in zijn eentje. (En in Brussel lijkt ook niet echt een figuur rond te lopen die én verschillende gemeenschappen kan aanspreken én moeiteloos het maatschappelijke debat kan aanvuren zoals destijds Tom Lanoye of Ramsey Nasr bij hun aanstellingen als stadsdichters in Antwerpen).

Straatpoëzie aan de Koolmijnenkaai

| Straatpoëzie aan de Koolmijnenkaai.

Lotte Stoops, Brussels parlementslid voor Groen en een grote voorstander van het project, vindt het charter alvast een goede zaak. Het schept namelijk klaarheid in zowel de verwachtingen als de verplichtingen van iedere partij. Stoops geeft als voorbeeld de versregel langs het kanaal in Molenbeek: in het trottoir komt door het gebruik van zwarte en lichtgrijze klinkers een tekst in vier talen tevoorschijn, die een lengte beslaat van zeshonderd meter. “Het duurde drie jaar voor de overheden dat toelieten, tot grote frustratie van de betrokken kunstenaars, die het bijna opgaven. Een samenwerkingsakkoord in de vorm van een charter kan die wettelijke barrières beslechten, en zo letterlijk meer ruimte geven aan kunst in de publieke ruimte.”

Niemand enthousiast

Ondanks de ambitieuze plannen – volgens het kabinet kan de stadsdichter zelfs mee op buitenlandse reizen en tijdens de belangrijkste feesten optreden als ambassadeur van het Gewest – is het fenomeen niet nieuw, en al zeker niet in Brussel. Volgens Emma Franckaert, die als UGent-student een verhandeling over het onderwerp schreef, leefde bij stadsbesturen omstreeks 1400 al het idee dat het dichterschap van bepaalde stadsbewoners “van bijzondere waarde kon zijn voor de eigen gemeenschap.”

Franckaert wijst onder andere naar het succes van de rederijkers: een soort voordrachtskunstenaars, die zich organiseerden in lokale verenigingen of 'kamers' en die, door hun hang om te excelleren en te imponeren tijdens wedstrijden, een grote impact kenden op de poëzie. De ballade, het rondeel, het acrostichon – waarbij de eerste letters van de versregels samen een naam vormen –, het ketendicht: al die dichtvormen behoorden niet alleen tot het repertoire, maar werden in die tijd ook geperfectioneerd door iemand als Colijn Caillieu, historisch gezien de eerste stadsdichter van Brussel, van 1474 tot 1485. Samen met Brugge vormde Brussel, als onderdeel van het Bourgondische rijk dat op zijn laatste benen liep, toen het kloppende hart van de poëzie.

Volgens Franckaert kreeg de opvolger van Caillieu, de befaamde Jan Smeken (1450-1517), zelfs “een aantal specifieke opdrachten.” En kon hij door zijn aanstelling genieten van een financiële vergoeding, die hem toeliet tijd te kopen om verzen te schrijven. Met die geldelijke steun wilde het stadsbestuur de dichter aanmoedigen om “niet alleen literair actief te blijven in de publieke sfeer, maar ook om in de stad te blijven wonen.”

Cru gesteld: de verzen in de hallen van het Zuidstation – “zonder dwarsliggers geen spoor” – zullen een crackverslaafde niet op andere gedachten brengen

In die zin knoopt het huidige stadsdichterschap aan bij vroeger, en loopt er een rechtstreekse lijn van de vijftiende naar de eenentwintigste eeuw: ook nu krijgen de winnaars van de open call een vergoeding. Maar meer dan de gelijkenissen vallen vooral de verschillen op, en die tonen zich met name in de tijdgeest en de appreciatie voor poëzie in het algemeen. In de middeleeuwen en de renaissance kon de dichter, en zeker een rijmelaar die humor wist te combineren met literaire spitsvondigheid, op maatschappelijke erkenning rekenen, zowel aan de hoven als op rumoerige marktplaatsen. Vandaag maakt een stadsdichter “niemand meer enthousiast, behalve zijn familie en de buurvrouw.” Dat beweerden althans De WoordDansers in 2007, toen de interdisciplinaire groep in Rotterdam aan de slag mocht als dichterscollectief en met die uitspraak meteen de controverse opzocht.

Nederbelg Frank Keizer, die zelf het literaire experiment niet schuwt in zijn werk, onderschrijft die kritiek, maar dan iets genuanceerder. “Poëzie in de publieke ruimte uitspelen, betekent niet dat poëzie in de maatschappelijke ruimte leeft. En met dat laatste bedoel ik: de pers, het onderwijs, het sociale leven, het brede intellectuele en emotionele debat, thuis en op café. Een stadsdichter kan maar een rol van betekenis spelen als poëzie breed ingeburgerd is, maar de aandacht voor poëzie kalfde de afgelopen vijfentwintig jaar bijna volledig af. Al was het maar omdat andere dragers – film, televisie, muziek – misschien beter de emotionele noden vervullen van mensen op zoek naar antwoorden en ontroering.”

Of ook nog, aldus Keizer: “Het is niet omdat een gedicht ergens groot staat, dat het relevant is.”

Straatpoëzie aan de Koolmijnenkaai

| Groen-parlementslid Lotte Stoops over de 600 meter lange versregel langs het kanaal in Molenbeek: “Het duurde drie jaar voor de overheden dat toelieten, tot frustratie van de kunstenaars. Een charter rond het stadsdichterschap kan dat soort barrières beslechten.”

De Brusselse ziel vangen

En toch. Volgens Lotte Stoops moet het stadsdichterschap tijd en ruimte krijgen om te groeien, om onderdeel te worden van het culturele patrimonium en de leefwereld van de modale Brusselaar. Kortom, een traditie worden. Ze verwijst als veelzeggend voorbeeld naar Croix-Rousse, een wijk in het Franse Lyon. In de straten daar staan postbussen waar inwoners brieven kunnen deponeren met hun grieven en andere persoonlijke of politieke boodschappen. De lokale stadsdichter – de zogenaamde crieur public – gaat vervolgens met de inhoud aan de slag, en leest elk jaar op het marktplein zijn gedicht voor dat bestaat uit geleende zinnen. “Op die manier vangt hij de emoties die op dat moment in de gemeenschap leven. Iedereen komt daarom luisteren.”

Dichter bij huis denkt Stoops aan de aanslagen van 2016 in Maalbeek en Zaventem. “Een stadsdichter had toen kunnen vertolken wat niemand in die dagen onder woorden kreeg: de angst, de vrees, maar ook de hoop en het verzet.” Zelf gaat ze al enkele jaren op Gedichtendag in januari met de almanak van De Sprekende Ezels op stap. Ze belt dan aan bij wildvreemden, vraagt naar hun geboortedag en leest vervolgens het gedicht voor dat op die dag op het scheurpapiertje staat. “Hoewel de meeste van die almanakgedichten Nederlandstalig zijn, en de meeste mensen die opendoen Frans spreken, staat iedereen open voor het gebaar. Het doet de mensen wel altijd iets.”

Stoops benadrukt dat, ondanks haar voorstellen, het vooral de dichters zelf zijn die invulling moeten geven aan het nieuwe ambt. “Hoe meer bottum-up, hoe meer Brussels, hoe authentieker, hoe waarachtiger.” Lees: in de hoofdstad geen Antwerpse toestanden zoals censuur en politieke inmenging.

Straatpoëzie aan de Koolmijnenkaai

| Straatpoëzie aan de Koolmijnenkaai.

Geert van Istendael, opiniemaker en zelf ook lid van een dichterscollectief, is nog radicaler in zijn analyse: “Fractieleiders mogen altijd suggesties doen, waarom niet, andere burgers mogen dat ook. En voor de rest moeten ze de dichters laten waaien, nutteloos laten zijn. Dat is het nuttigst voor iedereen,” schreef hij in een column voor MO* Magazine begin dit jaar.

Poëzie voor de middenklasse

Nutteloos zijn. Op een bepaalde manier klinkt het aanstootgevend, op het randje af elitair: de poëzie vooropstellen en de luxe hebben om zich af te zetten van het dagelijkse leven met zijn dwingende eisen: werken, belastingen betalen, de stress van het samenleven. Wellicht vormt dat een van de redenen waarom eerdere en soortgelijke initiatieven, zowel aan Nederlandstalige als Franstalige kant, maar moeilijk het grote publiek wisten te bereiken, de groepen mensen met andere, dringendere besognes dan de schoonheid van een binnenrijm of een hexameter. Cru gesteld: de verzen aangebracht in de hallen van het Zuidstation – “zonder dwarsliggers geen spoor” – zullen een crackverslaafde niet bepaald op andere gedachten brengen.

Straatpoëzie aan de Koolmijnenkaai

| Straatpoëzie aan de Koolmijnenkaai.

Keizer vreest dan ook dat het stadsdichterschap, net zoals veel andere goedbedoelde initiatieven, zal uitdraaien op een aardigheidje voor “het middenklassepubliek dat reeds van poëzie houdt,” en dat het de grote aspiraties (van verbinden, verwonderen, literair enthousiasmeren) niet zal waarmaken. “Of toch niet in de sociaal-economisch kwetsbare wijken van Brussel. Poëzie kan daar floreren als ze een sociaal beleid ondersteunt, niet als ze in de plaats komt van. Wil het Gewest een geslaagd poëtisch stadsdichterschap dat werkelijk een verschil maakt, dan moet het zich eerst fundamenteel afvragen wie het maatschappelijk wil bereiken, en hoe, en waarom.”

Stoops aanvaardt dat punt van kritiek. Toch wat het elitaire imago betreft. “Niettemin kunnen de effecten van poëzie in het straatbeeld groot zijn,” zegt ze. Het Brusselse parlementslid, dat in een vroeger leven documentaires maakte en nog theaterstukken regisseerde, maakt de vergelijking met het aanleren van een nieuwe taal. “Ik heb lange tijd in Italië gewoond, dus moest ik Italiaans spreken. Na een paar weken verstond ik een aantal woorden, de rest moest ik invullen met mijn fantasie. Hetzelfde gebeurt in poëzie: een lezer hoeft niet alles te begrijpen, de gaten in het gedicht raken wel opgevuld met de verbeelding die geen grenzen kent. En zelfs al gaat dat nog maar over een fractie van een seconde, dat loopje door de fantasie kan soms voldoende zijn om de rauwheid van de werkelijkheid even te onderbreken.”

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Brussel, Expo, Samenleving, stadsdichter

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni