Roos Lowette Kortverhaal

Verhalenwedstrijd: Wolk in progress

© Brussel Deze Week
16/07/2014

Schrijf een verhaal met Brussel als onderwerp, zo luidde de opdracht voor de schrijfwedstrijd van Brussel Deze Week. Maar liefst 67 aspirant-schrijvers gingen de uitdaging aan. De acht beste inzendingen zien hun verhaal in de stadskrant en op deze website gepubliceerd. Op de zesde plaats: ‘Wolk in Progress’ van Roos Lowette uit Sint-Jans-Anderlecht.

De druppel gleed van zijn bil naar zijn knieholte en baande zich een weg naar beneden langs zijn behaarde kuit. In zijn schoenen stond een vijvertje. Nog geen vijf minuten liep hij in de regen en Dris was doornat. Niet dat hem dat in een slecht humeur bracht. Regen deerde hem nooit. Hier onder de ingang van het Fortiskantoor aan De Brouckère moest hij zijn en dat was voorlopig het belangrijkste. Hij had nog tien minuten, tijd genoeg om als laatste geholpen te worden. Nonchalant leunde hij met zijn rechterschouder tegen de betonnen pilaar en bekeek de grijze stroom van pendelaars. Die holden met hun kraag opgetrokken van muf kantoor naar muffe wagon. De werkdag van vandaag was oud nieuws, morgen zou weer nieuwe geschiedenis geschreven worden. Met zijn linkerhand griste hij een pakje sigaretten uit zijn versleten lederen jas, voelde meteen dat het doorweekt en bovendien leeg was en stak het weer weg. Dan kon hij maar evengoed naar binnen gaan. Vijf minuten te vroeg, dat zou geen probleem vormen. Zijn schoenen maakten zompige geluidjes toen hij door de draaideur naar binnen wandelde en zijn zwarte haren hingen in slierten tegen zijn wangen. Maar hij was er.

Ongewoon verzoek
Er was maar één loket open en Dris schoof aan in de rij. Twee mannen en een vrouw gingen hem voor en lieten hun verrichtingen doen door de kale man achter de balie. Voor de rest van het bankpersoneel zat de werkdag er al op. Uit de luidspreker perste zich een goedkoop deuntje, daaronder bromde de monotone, ongeïnteresseerde stem van de bediende. Dris vorderde in de rij en liet een nat spoor na op het blauwe tapijt. Hij was de laatste voor die dag en sloot de rangen. Precies zoals hij gehoopt had. Even later bleef hij als enige over.
‘Meneer?’, zei de kale zonder op te kijken. Dris schraapte zijn keel. ‘Ik kom voor een nieuwe kaart’, zei hij schor. De kale man keek niet op en nam verveeld een nagelknipper uit zijn borstzakje. Hij droeg een grauw hemd met streepjes, zijn vale das volgde de golving van zijn buik. Zorgvuldig begon hij met zijn lange pinknagel en ging van daar verder tot zijn duim. Bij elke knip viel een bruin maantje op de wisselkoersen en geïnde cheques. Dris kuchte voorzichtig. ‘Een visakaart of eentje voor uw zichtrekening?’, vroeg de kale meteen alsof hij zijn laatste klant oprecht vergeten was.
Dris aarzelde. ‘Ik dacht eerder aan een wereldkaart’, zei hij zacht. De kale keek traag op. De dikke duimnagel waar hij bijna door was geworsteld bleef hangen tussen knipper en vinger.
‘U zei?’
Dris herhaalde zijn verzoek en de kale bekeek hem nu aandachtig, het hoofd schuin. Dris keek in twee donkergroene ogen die zich tot geconcentreerde spleetjes vervormden. Hij had gehoopt niet te blozen, maar nu voelde hij het bloed toch naar zijn hoofd stijgen. Hij sloeg zijn ogen neer en toen hij weer opkeek, staarde hij naar twee gezichten aan de overkant. Vlak naast de stoel van de bediende stond een beer van een bewakingsagent. Kort geknipt kapsel, gespierde nek, armen over en benen uit elkaar. Hij inspecteerde de natte, maar niet onverzorgde kerel aan de overkant en verroerde geen vin. Hoe had Dris gemist dat hij erbij was komen staan? Hij voelde zich ongemakkelijk worden.
‘U kwam een speciale kaart vragen’, sprak de spierbal. Dris schrok. De stem van de man klonk twee octaven hoger dan zijn lichaamsbouw en houding deden vermoeden.
‘Klopt.’
De bewakingsagent knikte en verplaatste zijn gewicht van zijn rechterbeen naar zijn linker en terug. Zijn armen hield hij strak gekruist over elkaar. ‘Wij hebben strenge procedures voor ongewone verzoeken’, piepte hij. ‘En ik kan u nu al zeggen dat we niet zomaar toegeven aan de allerhoogste eisen. U komt misschien in aanmerking voor een Brusselkaart. Die wereldkaart zien we later nog.’
Dris knikte en antwoordde snel. ‘Ik ben bereid me te schikken.’
De twee achter de balie keken mekaar aan. De kale nog altijd met zijn nagelknipper aan zijn duim, de spierbal zonder een kik te geven. ‘We zien u deze avond om elf uur in Café Dolle Mol’, richtte hij zich weer tot Dris. ‘U komt alleen, bestelt voor ons al een La Chouffe en bedenkt een goede mop.’

Schaterlachje
Dris dacht dat hij de mondhoek van de spierbal naar boven zag komen, maar in de rook die hen omringde wist hij het niet zeker. Het was lekker warm in de Dolle Mol, en volk liep binnen en buiten. Zijn natte kleren had hij thuis gewisseld voor nieuwe, maar in zijn vers gestreken hemd stonden alweer grote okselvijvers. De spierbal leunde met zijn onderarmen op tafel en staarde zonder knipperen in Dris’ ogen. De kale kuchte kort, keek weg en nam een slok. Dris was geen grapjas, en al zeker niet op commando. In groep trok hij liefst zo weinig mogelijk aandacht, laat staan dat hij zich aan een mop waagde. Hij pulkte aan zijn bierkaartje en liet de ongemakkelijke stilte hangen. In zijn ooghoek zag hij hoe de kale een vakje aanvinkte op het papier dat voor hem lag.
‘Een droom dan misschien?’, vroeg de spierbal met een streng gezicht. Dris keek hem vragend aan. ‘Je mop was een sisser, daarover zijn we het alledrie eens. Maar vertel op: wat droomde je vannacht?’
Dris leunde achterover en slikte zijn bier door. ‘Ik was een rond pistoleeke. En ik lag midden op een groot plein op één van de kasseien.’
De dubbele nek van de spierbal begon te trillen, zijn schouders trokken zich omhoog en uit zijn vlezige mond klonk een hoog schaterlachje.
‘En wat nog?’ ‘Ik ging langs bij al mijn vrienden, schudde prachtige poëzie uit mijn mouw en schreef die op hun lampenkappen.’
‘Nog meer?’
‘Niet dat ik me kan herinneren, nee.’
‘Genoeg checks op onze list?’, vroeg de spierbal aan de kale. Die krabde in zijn haar, nam het lijstje nog eens door en knikte bedachtzaam.
‘In orde dan.’ De spierbal liet zijn hele lichaam naar links hellen terwijl hij met zijn rechterhand richting achterzak ging. Hij droeg nog altijd zijn security-outfit van tijdens de werkuren en dat lokte de aandacht van wie het café binnenkwam. Met zijn kolenschoppen van handen legde hij een boek speelkaarten op tafel en verdeelde het in twee gelijke delen. Die legde hij naast elkaar en zonder haperen liet hij met beide handen de linkse stapel in de rechtse schuiven. Hij tikte de kaarten op hun horizontale en hun verticale kant en maakte een nieuw hoopje. In een vloeiende beweging spreidde hij de 52 exemplaren in een waaier voor Dris’ gezicht.

‘Tijd voor jouw Brusselkaart.’
Dris zette zich recht om goed bij de kaarten te kunnen. ‘Mag ik er maar eentje kiezen?’, vroeg hij licht ongerust. De spierbal knikte bevestigend. ‘Maar hoe weet ik dan of ik de juiste trek?’
‘Dat’, klonk het zwaarmoedig bij de spierbal, ‘weet je natuurlijk nooit. Maar ga ervan uit dat geen enkele kaart een foute keuze kan zijn. Jij bent tenslotte degene die hem trekt.’ Daarover moest Dris even nadenken. En toen reikte hij – zij het nog altijd met lichte twijfel – naar een kaart aan de linkerkant van het midden. Met duim en wijsvinger hield hij zijn keuze even vast en nam haar er traag uit. Zonder te kijken gaf hij de kaart aan de spierbal.
‘Zozo.’ De spierbal krabde door zijn haren en fronste diep. ‘Zozo.’ Hij schoof de kaart over de tafel naar de kale. Die maakte meteen nieuwe aantekeningen en knikte ingehouden opgewonden terwijl hij ‘het kanaal’ mompelde. ‘Wat betekent dat misschien’, vroeg Dris toen beide heren in gepeins verzonken bleven.
‘Dat betekent werk aan de winkel’, lachte de spierbal. ‘Deze Brusselkaart is in jaren niet meer getrokken, interessant dat jij hem nu van onder het stof haalt. Kom, inpakken en wegwezen. We worden verwacht.’

De stop
‘Zal ik het nog even voor je herhalen, of ben je helemaal mee?’, vroeg de spierbal. Dris staarde verkleumd voor zich uit. Tegen zijn linkerschouder voelde hij de stofjas van de kale, op zijn rechterschouder de kolenschop van de spierbal. Voor hem strekte het kanaal zich lang en donker uit. In het midden van de brug hoorde hij hoe de barman van de Walvis alle terrasstoeltjes vastbond met een ketting. In de nachtwinkel ertegenover liep af en toe een enkeling naar binnen en weer naar buiten. Voor de rest was het verbazend rustig op straat. Niemand keek op naar het drietal waarvan de middelste in badkostuum stond te bibberen.

‘Jullie zijn compleet gestoord’, zei hij zachtjes. ‘Maak je geen zorgen’, grinnikte de spierbal, ‘het zal sneller gedaan zijn dan je denkt. Ik moet eerlijk bekennen dat ik ook benieuwd ben naar het resultaat.’ De kale kuchte en nam de handdoek van Dris’ schouders. Die verroerde geen vin.
‘Dus’, sprak de spierbal, ‘zo meteen ga je langs de trapjes naar beneden, zwem je tot bij het bootje ginder, doe je een eendenduik en …’
‘… trek ik de stop uit het kanaal’, vulde Dris aan. Hij zuchtte diep.
‘Volgens de laatste metingen zit de stop precies onder het bootje. De kapitein zal je genoeg licht geven. Hij houdt je ook in de gaten. En als je zover bent, liggen je kleren op het dek te wachten.’
‘En dan, wat gebeurt er dan?’
‘Jullie hebben ruim de tijd om aan te meren en voet aan vaste grond te zetten. En eens al het water weg is, lijkt het me zo klaar als een klontje wat er zal gebeuren. Maar eerst actie, nu moet je echt beginnen te zwemmen.’

Dris brulde toen hij het water indook. De koude verlamde zijn lijf en hersens, maar de spierbal maande hem aan om te beginnen bewegen. Te blijven bewegen. Langs de kant van het water liep hij het hele eind tot de boot mee. De kale keek vanaf de brug met grote ogen en maakte een laatste aantekening op zijn checklist.

Om het af te leren
Het was zijn gesloten rechtervuist die als eerste boven water kwam. Nadien volgde Dris’ hoofd. Hij proestte en schreeuwde en maakte woeste bewegingen. De kapitein maakte aanstalten om een boei overboord te gooien, maar wachtte tot hij bevel kreeg van de spierbal. Die gebaarde om nog een beetje te wachten. Het duurde even voor de heren doorhadden dat Dris onbedaarlijk aan het lachen was.
‘Ik heb hem!’, joelde hij in de kuip van het kanaal. ‘Ik heb heeeeeuuum. En ik snap het nu, ik snaaaaaaaaap heeeeeet.’ Hij zong het bijna terwijl hij nog eens met een vlakke hand op het water klopte. Het geluid van zijn uitbarsting echode in de stilte van de nacht. Zelfs toen de kapitein hem met al zijn kracht op de boot trok en hem een handdoek aanreikte, bleef Dris het uitgieren. Terwijl hij zich grinnikend afdroogde, zette de kapitein koers naar de kade waar de kale en de spierbal hen opwachtten. ‘Dat heb je goed gedaan’, sprak de spierbal plechtig toen hij zijn hand uitstak naar Dris. ‘Piece of cake’, grinnikte Dris die vanonder zijn handdoek een verkleumde hand teruggaf.

Met vier op een rij en zonder een woord te zeggen, keken ze toe hoe het kanaal langzaam maar zeker leegliep. Dris droeg intussen weer al zijn kleren en had zelfs een dekentje voor over zijn schouders gekregen. Op zijn gezicht stond nog altijd een grote grijns.
Iedereen keek vol bewondering naar de tekeningen die stukje bij beetje tevoorschijn kwamen. Hoe had Bonom het klaargespeeld om die onder het water te verstoppen? Een half uur verstreek in stilte toen Dris zijn keel schraapte: ‘Trouwens. Willen jullie een giller van een mop horen? Ik heb er eentje klaar.’ De kale en de spierbal keken elkaar geamuseerd aan. ‘Wij gaan slapen’, zei de spierbal terwijl hij een hand op Dris’ schouder legde. ‘Maar ik ben er zeker van dat de kapitein je mop wil horen. We zien je binnenkort opnieuw. De wereldkaart, weet je wel?’ Toen het duo bijna voorbij de Walvis wandelde, hoorde het in de verte de gekunstelde lach van de kapitein.

Bezweet gefluit
Brussel schroeit onder een hittegolf zoals je ze vurig wenste toen je niet lang geleden nog met een rode neus over de kerstmarkt dwaalde.

Dris wordt wakker, zijn vriend opent het raam en komt weer in zijn oksel liggen. De matrassen op de grond van hun zolderkamertje baden in het zweet, de lakens liggen op een propje aan hun voeteneinden. Een guts frisse lucht waait de ochtendgeluiden naar binnen. Ook in de zomer gaan de werken aan het kanaal voort. Gespierde mannen in bloot bovenlijf boren, drillen, graven. Dris en zijn vriend trillen net niet mee. Hij waakte zo-even nog tussen slaap en droom, maar daar komt snel een eind aan. Hij zucht gespeeld zwaarwichtig en gromt dat hij nu wel wat vogeltjes in de plaats zou willen horen. Zal ik een eindje voor jou fluiten, stelt zijn vriend voor, en hij doet het geluid van een vogeltje na. En nog een ander vogeltje. Dris grinnikt. Zijn lach doet het hoofd van zijn vriend op en neer schudden en een van zijn krullen kruipt zachtjes in Dris’ neus.

'Eerste keer dat ik een lang verhaal schrijft'

Roos Lowette (30) uit Sint-Jans-Molenbeek woont en werkt in Brussel. In bijberoep doet Lowette aan copywriting: ze redigeert voornamelijk commerciële teksten en artikels.

“Met fictie schrijven had ik nog geen ervaring – het is de eerste keer dat ik een lang verhaal schrijf – maar het begint me meer en meer te boeien. Volgend jaar start ik met het basisjaar literair schrijven aan de Antwerpse Schrijversacademie.”
Lowette begon het schrijfproces met een leeg papier en een beeld van een wereldkaart in een bankkantoor. “De rest van het verhaal zat nog niet in mijn hoofd, maar kwam er als vanzelf tijdens het schrijven. Al zal de stad me onrechtstreeks wel geïnspireerd hebben: ik woon in Molenbeek en fiets elke dag langs het kanaal, waar ‘Wolk in Progress’ zich grotendeels afspeelt.”
KL

BDW's verhalenwedstrijd

Stadskrant Brussel Deze Week lanceerde enkele maanden terug een schrijfwedstrijd. Maar liefst 67 auteurs kropen in hun pen en stuurden hun kortverhaal door. Het verhaal van de 8 winnaars kan u de komende maanden hier lezen. 

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Cultuurnieuws, BDW's verhalenwedstrijd

Lees ook

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni