Albert II wou Boël erkennen met brief die ze pas na zijn dood mocht openen

Koning Albert II had in 2013 gesprekken met Delphine Boël over een plan om haar te laten erkennen als zijn dochter. Dat zou gebeuren met een verzegelde brief die pas na zijn dood geopend zou worden. Volgens de advocaat van Boël ging ze daar niet op in omdat het voorstel ‘te vaag was en niet voldoende garanties gaf voor de toekomst’.

Het Brusselse hof van beroep besliste op vijf november dat koning Albert II drie maanden tijd krijgt om een DNA-staal af te leveren. Daarmee moet duidelijk worden of Delphine Boël al dan niet de biologische dochter is van de voormalige vorst. Die voert al vijf jaar een juridische strijd om het vaderschap van Albert II op te eisen.

Cassatie

Door de fysieke gelijkenissen twijfelen weinig mensen aan de genetische link. Ook Albert zelf niet, zo blijkt nu. In 2013 vonden er gesprekken plaats tussen hem en de toenmalige advocaat van Boël over ‘een erkenningsplan’, schrijft Het Nieuwsblad. De koning was toen bereid toe te geven dat Boël zijn dochter is. Hij wilde die bekentenis eigenhandig neerpennen in een verzegelde brief die wel pas na zijn dood zou worden vrijgegeven.

Maar Boël ging niet in op het voorstel. Ze deed dat volgens haar advocaat Marc Uyttendaele omdat de oplossing ‘te vaag was en niet voldoende garanties gaf voor de toekomst’. Met de uitspraak van het hof van beroep lijkt ze ook haar gelijk te halen.

Albert II kan wel nog naar cassatie stappen. Die instantie oordeelt of de wet correct is toegepast en de juiste juridische gevolgen zijn gegeven aan de feiten. Als de uitspraak van cassatie zonder gevolgen blijft voor de eerdere beslissing van het hof van beroep, dan kan de vorst een DNA-test wel nog altijd weigeren. In dat geval stelt de bevoegde rechter een 'feitelijk vermoeden van vaderschap' vast, wat wettelijk en juridisch neerkomt op de erkenning van Boël als de dochter van koning Albert II.