© Koen Broos

Oerwoud (2): Cité Moderne

Filip Rogiers
© brusselnieuws.be
05/03/2012
Het is 1946. Brussel likt samen met de rest van het land zijn wonden. De stad aarzelt tussen het weer aanknopen bij de vooroorlogse train de vie en het omarmen van het nieuwe dat komen moet -maar wat dan?-. Filip Rogiers in de voetstappen van Louis Paul Boons 'Brussel een oerwoud.'

Lees ook: Oerwoud (1)

In het Brussel dat Louis Paul Boon kort na de oorlog voor De roode vaan als reporter betreedt, toont vanaf de eerste pagina een boer koppig zijn verzet tegen de komst van nieuwe tijden, tegen het moderne. Niet de boer, maar zijn boerderij staat 'met haar gat naar de stad'. De boer blijft mest over het veld storten, 'alsof het hier nooit gekasseid zal raken'. Collega's van die enige, laatste echte boer hebben volgens Boon de moderne tijd wel al omarmd: zij kweken 'witloof en prij', want het stadsvolk heeft dat gaarne. En tussen de spruitplanten heeft iemand een houten bord geplant: 'bouwterrein - cité Moderne'.

Boon beschrijft Brussel, binnenkomend vanuit Aalst. Dat kun je ten minste afleiden uit dat fresco van de boer met de rug naar de stad. Dat moet de grens van Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem zijn. Ook vandaag nog zie je daar, komende van het zelf steeds minder rurale Vlaanderen, koeien grazen. Zie je wellicht niet zo gauw op de invalswegen van Parijs of Londen.

Boon stapt de boer voorbij en, zo vermoed ik, volgt verder de Gentsesteenweg. Dat levert hem meteen een volgend beeld van gespletenheid op. Hij ziet links, in de verte, de basiliek in aanbouw. En rechts, 'de vage lijnen van een gasketel en een brouwerij'. Stad tussen heiligheid en gebras.

Het was niet Boons eerste kennismaking met de hoofdstad. In de als Memoires van Boontje gepubliceerde cursiefjes (Arbeiderspers, Privé-Domein nr.138, 1988) over die jaren, lezen we dat hij Frans heeft geleerd 'als zestienjarig jongetje in een Brusselse autofabriek'. Hij leerde er 'pistoolschilderen'.

Tussen boer, basiliek en brouwerij exploreert Boon in het jaar na de oorlog een stad in volle transitie. De tegenstellingen van deze stad moeten hem enorm gefascineerd hebben. These en antithese vormen nu eenmaal het gebinte van heel zijn oeuvre. Het valt niet uit te sluiten dat hij meer dialectiek uit de lucht heeft geplukt in de hoofdstad dan in Aalst. In zijn vroegste werk -dat van de jaren veertig- is Brussel een vaste referentie. De stad voedde zijn kritisch, weifelend wereldbeeld.

Wat Boon zag, was inderdaad een oerwoud. Van kranen om te beginnen, de stad als open werf. Maar ook, besefte hij, een speelveld van botsende krachten. Oude en nieuwe, waarbij het oude niet altijd het slechte en het moderne niet altijd het goede is.

Bandeloosheid en misplaatste wrok
Hij was er getuige van hoe de stad werd opengereten voor de Noord-Zuid-verbinding. Was het een afbreken dat ook iets zou opbouwen, of luidde de moderniteit de apocalyps in? Twee jaar voor Brussel een oerwoud schreef hij zijn Vergeten straat. Daarin leest hij samen met Koelie in de krant hoe ministers en bouwdirecteurs jubelen over de nieuwe tijd: oude krotten zullen verdwijnen, en 'aan duizenden werklozen, die nu in bandeloosheid en misplaatste wrok leven, zullen arbeid en brood verschaft worden'.

Boon gelooft het niet. In 1942 heeft hij het er in De voorstad groeit ook al over: 'Het is effenaf wonderbaar als ge de voorstad ziet. Modern, recht van straat, met hofkens overal, vol acaciabomen. Maar met niet minder mizerie achter de oogen der breede en lage vensterkens.'

En toch verblindt die miserie van de moderniteit de schrijver niet voor de kansen die Brussel biedt voor iedereen die de oude, kapotte tijd moe is. Brussel is ook altijd nieuw te ontdekken land.

'O dat is de weg langswaar allen komen, die van de stad droomen, de eene met een karreken en een paard om in Brussel een commerce te beginnen, en de andere met zijn talent dat niet begrepen wordt, en dat geen toekomst heeft, buiten Brussel, en de laatste met niets dan zijn leege handen die geen werk vinden, dan in Brussel, misschien. En af en toe is er ook een jongen die, gelijk dat gaat, door een vrouw gelokt wordt.'

Of zijn gebrek aan eenduidige observatie zijn communistische werkgever plezierde, mag worden betwijfeld. Maar zijn hoofdstad is wel nog altijd herkenbaar voor de lezer anno 2012. De boer is er nog, de miskende kunstenaar en de gelukszoeker ook. En lokken doet ze ook nog altijd, deze stad. Cité très très Moderne.

Filip Rogiers is auteur en journalist (voor De Standaard). Hij schrijft een tweewekelijkse column voor brusselnieuws.be.

Filip Rogiers

Filip Rogiers is journalist (voor De Standaard) en schrijver. Eind vorig jaar debuteerde hij met de verhalenbundel Nauwelijks Lichaam. Voor brusselnieuws.be schrijft hij een tweewekelijkse column.

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Column, Filip Rogiers

Lees ook

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni