| De voedingsbodem voor radicalisering is nog niet weggenomen.

Jeugdwerker: 'Ik heb nooit gewerkt tegen radicalisering, wel aan veerkracht'

Jasmijn Post
© BRUZZ
15/11/2020

Vijf jaar na de aanslagen in Parijs blikken jeugdwerker Ali Moustatine en onderzoeker Erik Claes terug op de aanpak rond radicalisering. "Jongeren van vandaag zijn even kwetsbaar."

Hoe kan je een evenwichtig en genuanceerd debat voeren over ‘radicalisering’, voorbij stereotypes en vijandbeelden? En hoe kan je Brusselse jongeren een vrije en veilige plek van spreken geven? Daarop probeert het boek ‘Radicalisering, donkere spiegel van een kwetsbare samenleving' (Academia Press) een antwoord te geven. Het kwam vorige week uit, vijf jaar na de aanslagen in Parijs. Het beschrijft een tweejarig actie-onderzoek dat Ali Moustatine, van 2010 tot en met 2019 jeugdwerker bij de Vereniging voor Marokkaanse Jongeren (VMJ), een jeugdwerking van koepelorganisatie D’Broej, in 2017 lanceerde met sociaal werk onderzoeker Erik Claes (Odisee), onderzoeker Mattias De Backer (KULeuven) en jeugdwerker Tom Flachet van de Brussels Boxing Academy (BBA).

Claes was niet de eerste onderzoeker die het Brusselse jeugdwerk aansprak over radicalisering. In de jaren na de aanslagen kwamen er regelmatig vragen van academici binnen. Ali was binnen VMJ verantwoordelijk voor projectontwikkeling, maar wees de vragen af. "Jongeren en jeugdwerkers voelden zich een beetje als proefkonijnen. We leken wel een laboratorium voor de wetenschap. En de jeugdwerkers moesten de jongeren aanleveren. Eén van onze voorwaarden was dat jongeren erkend werden als co-auteurs van het onderzoek. Ook wilden we hun anonimiteit garanderen. Het was een periode van negatieve mediatisering rond Molenbeek. Een uitspraak van een jongere die verkeerd geïnterpreteerd werd, kon hem drie jaar later nog achtervolgen.”

Maar het tweejarige actieonderzoek voelde goed aan. Volgens deze onderzoeksbenadering worden jeugdwerkers en jongeren immers bejegend als co-auteurs van het onderzoek en niet enkel als onderzoeksobject. Tom Flachet en Ali Moustatine deelden hun herinneringen en ervaringskennis. Zij hebben de periode van Syriëvertrekkers en van de aanslagen van heel dichtbij mee gemaakt. Ze vonden zes jongeren bereid om actief mee te werken aan het onderzoek. De jongeren waren bij aanvang van het onderzoek tussen de 18 en 24 jaar oud, woonachtig in de Brusselse Kanaalzone, en Belg met een migratieachtergrond.

Je had wel bepaalde voorwaarden om deel te nemen, Ali. Zo wilde je het woord ‘radicalisering’ niet gebruiken. Waarom niet?
Moustatine
: “Het woord is erg beladen in Molenbeek. Zodra je het uitspreekt, is er bijna geen mogelijkheid tot gesprek. Het fenomeen erachter is ook erg complex. Ik zocht in die periode net voor de aanslagen naar een alternatieve manier om ‘radicalisering’ te begrijpen: niet als een compleet nieuw gegeven, maar als een ‘negatief engagement’, dat vergelijkbaar is met een jongere die vroegtijdig afhaakt op school, of het pad van de criminaliteit opgaat. Zo’n negatief of destructief engagement is de uitkomst van iemand die niet in staat is om een veerkrachtig antwoord te bieden op bepaalde uitdagingen waar het leven hem voor stelt.”

Claes: “Het woord ‘radicalisering’ zoals het in het dominante discours gebruikt wordt, is erg selectief. Het verwijst uitsluitend naar ‘radicale islam’ en ‘moslimradicalisering’. Daardoor dreigt een hele gemeenschap zich gemakkelijk door dat woord geviseerd te voelen. Om het gesprek toch mogelijk te maken zochten we inderdaad een alternatieve insteek. Niet de vraag ‘hoe loopt dat proces van radicalisering?’ stond centraal, wel de vraag: ‘wat roept de term ‘radicalisering’ bij jullie, jeugdwerkers en jongeren, op, vanuit jullie ervaring, jullie leefwereld?”

In het boek beschrijft je, Ali, hoe je, jaren voor de aanslagen, al het gesprek met jongeren aangaat over conflicten in het Midden-Oosten.
Moustatine
: “Het begon inderdaad al in 2012, nog voor de start van IS. Jongeren stelden ons vragen waarvan we niet goed wisten hoe we ermee moesten omgaan. We spraken toen nog over de oorlog in Syrië vanuit humanitair perspectief: hoe konden we de Syrische bevolking ondersteunen met voedsel of giften. Tijdens een opleiding in 2012 voor jeugdwerkers opperde ik nog dat er meer aandacht nodig was voor het fenomeen. Maar mijn bezorgdheden werden niet serieus genomen.

Toen het fenomeen (jongeren die vertrokken naar Syrië om te vechten, J.P.) in 2013 groter werd, organiseerde ik elke vrijdag met jongeren een debat. We hebben het met hen over hun herkomst gehad: waar komen ze vandaan en waarom houdt dit fenomeen hen zo in zijn greep?

We zijn met de jongeren naar Marokko geweest en in gesprek gegaan over waarom hun ouders naar Europa zijn gekomen. We zijn naar Gembloux geweest. Daar vond in 1940 een veldslag plaats. Ook Marokkanen vochten in de Tweede Wereldoorlog mee tegen de nazi’s. Voor de rest van de maatschappij is het misschien niet zo belangrijk, maar voor hen wel. Om te begrijpen dat ze hier niet alleen zijn geboren en opgegroeid, maar ook hier hun plek hebben.”

Claes: “Toen ik Ali hoorde praten over al zijn projecten, zag ik dat veel ervan voortkwam uit zijn eigen biografisch traject. Ook hij heeft geworsteld met vragen rond religie, identiteit en ontworteling. De veerkracht die Ali voor zichzelf heeft opgebouwd, heeft hij tijdens die moeilijke periode doorgegeven via ateliers met de jongeren. Andere jeugdwerkers ontwikkelden gelijkaardige tools. Maar wat destijds, en misschien vandaag nog steeds, ontbrak is de coördinatie en omkadering van al die initiatieven. Pionierende jeugdwerkers hebben die omkadering gemist in die moeilijke periode net voor de aanslagen. Het was toen erg geïsoleerd werken.”


dbroej

Jeugdwerkers spraken urenlang met jongeren die vragen hadden over IS.

Ervoer jij dat ook zo, Ali?
Moustatine: “We waren niet gestructureerd en niet voorbereid. We hebben gewoon zelf op de tast initiatieven genomen. De ideologie van IS heb ik bijvoorbeeld gecounterd aan de hand van de Islam. Dat werkte. Op een bepaald moment kwamen er jongeren naar ons toe om te vragen over wat ze van IS op sociale media hadden gezien, en of dat waar was. We namen de tijd om te praten, en spraken ook met vrienden die onze jongeren meebrachten naar ons. Tijd bestond niet. Soms duurden de gesprekken vier uur. En geloof me, als we het gesprek zouden hebben afgebroken omdat er thuis kinderen op ons zaten te wachten, dan zouden we het vertrouwen hebben verloren. We hadden een beetje de rol die verpleegkundigen tijdens de crisis nu hebben.”

Claes: “Vanaf 2013 kwam IS op, en de roep van IS klonk luider. Toen het kalifaat werd opgericht legde dat een enorme druk op de jongeren. Steeds meer jongeren vertrokken naar Syrië om te strijden.”

Moustatine: “Het moeilijkste was dat de media en de federale overheid de jongeren en hun gemeenschap stigmatiseerden. Ik herinner me nog dat experts zeiden dat de ideologie via de moskeeën werd verspreid. Terwijl we wisten dat dat niet zo was. Er vertrokken veel jongeren die eigenlijk weinig van hun religie kenden. Toch werd het maandenlang anders voorgesteld. We leefden in een parallelle realiteit naast die van de rest van de samenleving.”

Na de aanslagen kwamen er allerlei deradicaliseringsprogramma’s op gang. Jij was daar eigenlijk allang mee bezig. Kwamen de programma’s te laat?
Moustatine
: “Er werden waarschijnlijk miljoenen uitgetrokken voor die programma’s. Ik deed mee aan seminaries over radicalisering. Het waren altijd dezelfde experts, maar er waren nooit jongeren bij. Er werden rondetafels met de mama’s en papa’s georganiseerd. Een telefoonlijn voor vragen over radicalisering. Bij 9 van de 10 projecten ging het geld niet naar de jongeren.

Claes: “‘Radicalisering’ verwijst naar een complex fenomeen, naar een samenspel van maatschappelijke problemen. Zo zijn we ook tot de ondertitel van het boek gekomen: ‘radicalisering als donkere spiegel van een kwetsbare samenleving’. ‘Radicalisering’ is als een puzzel waar verschillende stukjes in elkaar klikken: de impact van geo-politieke conflicten en sociale media, de uitdagingen rond religie en identiteitsvorming, de problemen van ontworteling, sociale uitsluiting en discriminatie, en de levenskwetsuren van jongeren. Elk puzzelstukje verdient de aandacht op zich, en niet enkel omdat het een gevaar zou vormen voor terreurgeweld”

Moustatine: “Weinig deradicaliseringsprojecten hebben volgens mij echt gewerkt. Waarom? Omdat ze werden uitgewerkt door mensen die onvoldoende vertrouwd zijn met de leefwereld van jongeren. Er zijn vandaag nog te weinig mensen die zich bezighouden met schoolverlaters, met discriminatie op school, en met al die elementen die Brusselse jongeren kwetsbaar maken.

Als jeugdwerker heb ik nooit gewerkt tegen radicalisering van jongeren. Ik heb altijd gewerkt aan hun veerkracht.”

radicalisering

Ali Mousatine voormalig jeugdwerker bij de Vereniging voor Marokkaanse Jongeren (VMJ), een jeugdwerking van koepelorganisatie D’Broej. Hij was praktijkonderzoeker in het Brusselse actie-onderzoek over ‘radicalisering’. Dat onderzoek kaderde in het bredere CONRAD project en werd gefinancierd door BELSPO en de Europese Commissie)

Erik Claes is docent filosofie en senior onderzoeker sociaal werk aan de Brusselse hogeschool Odisee. Hij was projectcoördinator van het actieonderzoek.

Erik Claes, Tom Flachet, Ali Moustatine, Mattias de Backer en een collectief van Brusselse jongeren (Collectief Bim) zijn de auteurs van het recent verschenen: ‘Radicalisering’: donkere spiegel van een kwetsbare samenleving (Academia Press)

Fijn dat je wil reageren. Wie reageert, gaat akkoord met onze huisregels. Hoe reageren via Disqus? Een woordje uitleg.

Lees meer over: Brussel , Onderwijs , deradicalisering , radicalisering , jeugdwerking D'Broej , jeugdwerk

Iets gezien in de stad? Meld het aan onze redactie

Site by wieni