De Arizona-regering wil de OCMW’s stimuleren om leefloners naar de jobmarkt toe te leiden. OCMW’s die hierover met leefloners een contract sluiten, zullen beloond worden. In Vlaanderen zijn die contracten al langer ingeburgerd. In Brussel vallen vooral de erg grote verschillen tussen de OCMW’s op.
©
Belga
| BRZ 20251022 1953 OCMW
Grote verschillen tussen OCMW’s in de activering van leefloners
Sinds 2016 moeten de OCMW’s met hun leefloners een zogenoemd 'Geïndividualiseerd contract voor Maatschappelijke Integratie' (GPMI) afsluiten. Daarin verbindt de leefloner er zich toe om op zoek te gaan naar werk, een opleiding te volgen, of - als die opties meteen niet mogelijk zijn - om tenminste een correcte huisvesting te vinden of bijvoorbeeld aan de verslavingsproblematiek te werken. De OCMW’s krijgen daarvoor een extra vergoeding.
De OCMW’s kregen hiermee een stevige stok achter de deur om de leefloners bij de les te houden. Leefloners die de afspraken niet naleven, kunnen een sanctie oplopen: zoals een gedeeltelijke schorsing van de uitbetaling van het leefloon.
De GPMI’s zijn verplicht voor een deel van de leefloners sinds 2016, maar de OCMW’s kunnen de GPMI’s ook vrijwillig inzetten als instrument om te activeren.
Grote verschillen
Uit de cijfers van de POD Maatschappelijke integratie die BRUZZ opvroeg, blijkt nu dat er heel grote verschillen zijn tussen de OCMW’s in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Sommige gemeenten gebruiken dat instrument haast systematisch, zoals bijvoorbeeld Schaarbeek (73 procent heeft zo'n contract). Ook Anderlecht (55 procent) en Brussel-Stad (55 procent) hebben hierop ingezet.
Andere OCMW’s zijn hier veel minder voortvarend in, zoals Elsene (13 procent), Ukkel (23 procent) en Vorst (23 procent). Daar heeft minder dan een kwart van de leefloners dergelijk contract.
De grote verschillen kunnen te maken hebben met de grootte van de OCMW’s: voor kleinere is het door de schaalgrootte en een beperkt personeelsbestand lastiger om er hard op in te zetten. En OCMW’s met veel langdurige leefloners zullen ook een relatief lager cijfer hebben, omdat de verplichting pas sinds 2016 van kracht is.
Toch lijkt het door de band genomen vooral een politieke keuze te zijn van het OCMW om al dan niet op die contracten in te zetten.
Er is verder ook een groot verschil tussen Vlaanderen en Brussel (zie tabel). Antwerpen bijvoorbeeld staat met 84 procent aan de top.
De Brusselse OCMW’s waarvoor die GPMI’s nooit een prioriteit waren, kunnen daar nu flink nadeel van ondervinden. Minister van Maatschappelijke Integratie Anneleen Van Bossuyt (N-VA) wil via een bonus-malussysteem OCMW’s met een sterk activeringsbeleid immers belonen via de GPMI’s.
Activering van de leefloners
OCMW’s met meer dan tachtig procent GPMI’s zullen in de toekomst een extra toelage krijgen van 15 procent, OCMW’s met een laag aantal GPMI’s moeten het stellen met een extra toelage van slechts 5 procent. Van Bossuyt kondigt ook een extra OCMW-toelage aan voor de leefloners die één jaar aan het werk blijven en via een GPMI geactiveerd werden.
Minister Van Bossuyt wil hiermee de OCMW’s aanmoedigen om leefloners te activeren. De vrees bestaat immers bij de Arizona-regering dat werklozen die bij het OCMW zullen aankloppen inactief zullen blijven, terwijl Arizona er juist op rekent dat de hele arbeidsmarkthervorming meer mensen aan het werk zal zetten.
Het wetsontwerp moet nog in het parlement worden goedgekeurd.
‘Op maat van Antwerpen’
In een interview met BRUZZ beklaagt Sébastien Lepoivre (PS), voorzitter van de federatie van Brusselse OCMW’s, zich erover dat de OCMW’s gestraft worden indien ze niet voldoende mensen aan het werk zetten, terwijl de OCMW’s juist werklozen zullen moeten activeren die het verst van de arbeidsmarkt staan. “Actiris is daar nooit voor gestraft geweest”, zegt hij. Volgens anderen is de maatregel vooral gemaakt op maat van Antwerpse en Gentse OCMW’s, waar ze de tachtig procent GPMI’s makkelijk zullen halen.