Vanaf elke stadsingang vertrok er een steenweg, bijvoorbeeld naar een andere belangrijke stad. Zo kwam je aan de Vlaamsepoort aan vanuit Gent, op de Gentsesteenweg en aan de Hallepoort vanuit Waterloo, ook op die gelijknamige steenweg. De omwalling was op sommige plekken omringd door water, bijvoorbeeld dat van de Zenne. Zo kon men strategisch de ruimte voor de stadsmuur laten overstromen, zodat de aanvallers niet tot bij de stad raakten. Ondanks die ommuring werd de stad nog een paar keer stevig aangevallen. Het zwaarste offensief was misschien wel dat van de Zonnekoning Louis XIV in 1695. Van een afstand liet hij de stad bombarderen. De munitie was zo sterk dat ze recht in het hart van de binnenstad terechtkwam en onder meer de hele Grote Markt in vuur en vlam zette.
Aan het einde van de achttiende eeuw besliste het stadsbestuur dat de muur niet meer zou dienen als militaire verdediging en werden de meeste toegangspoorten afgebroken. De omwalling was niet langer een beschutting, de Brusselaars gebruikten ze vanaf dan als promenade. De wandeling boven op de stevige stenen gaf hen een prachtig uitzicht over de stad. Tot Napoleon onder het Franse bewind begin negentiende eeuw, besliste om alles met de grond gelijk te maken. De kleine generaal wou net zoals in Parijs een boulevard rond de stad, waarop de bewoners zich al wandelend of te paard konden verplaatsen. Die beslissing veranderde de gedaante van bepaalde wijken.