Het station van Ukkel-Kalevoet in mijn jeugdjaren. Op een pilaar op het perron stond geschreven (graffiti avant la lettre): “God zag ons zwoegen, God zag ons zweten. Toen vroeg hij naar ons loon. Hij draaide zich om en weende bitter.”
Ik ben zo vaak in het station gestopt, onderweg van Sint-Genesius-Rode – via het gehucht Holleken, waar de trein altijd een beetje scheef hing – naar Brussel dat ik me de tekst nog altijd herinner. Het was een mooi station, niet toevallig wedijverden de stationschef van Kalevoet en die van het naburige Ukkel-Stalle om de trofee van mooist bebloemde station.
Onlangs nam ik nog eens de trein op mijn oude traject. Het lieflijke stationnetje van Ukkel-Kalevoet is gesloten, de bloemen verdwenen, de leuze weggevaagd. God zou zich bij het zien van deze schandvlek vast nog een laatste keer omdraaien en bitter wenen. De Ukkelse dichter Jan van Nijlen voorspelde het al:
Het nutteloos station van Calevoet
Ligt klein en somber in de winterdag
Karen De Becker