Het is week van het bos. Gewapend met een plastic zak maak ik een ochtendwandeling in het park op zoek naar knutselmateriaal. Takjes, gekleurde bladeren, dennenappels en bolsters verdwijnen er allemaal in. Later zullen ze door een vrolijke bende achtjarige creatievelingen aan elkaar geplakt worden tot de grappigste mannekes.
Nu grabbel ik tussen de eikels naar hoedjes die nog niet vertrappeld zijn. “Ogen,” denk ik, “of voeten, of gewoon een hoed.” Af en toe valt er een eikel naar beneden: alsof ik in een echt bos ben.
Het is eigen aan de stadsbewoner. We noemen onze parken “bos”, ons bos “woud”. En toch, voor die achtjarige knutselaars is het park een heus bos met bomen om in te klimmen en takken om te verzamelen en daar hutten mee te bouwen.
Mijn zak is gevuld. Ik wil er nog van die leuke helikopterzaadjes van de esdoorns in de straat bij gooien. Helaas. De bladblazers zijn net gepasseerd en hebben de helikoptertjes lawaaierig bij elkaar geveegd. Ook dat is de herfst in Brussel.
Lieve Rodiers