Na een natte herfstdag was het in de vooravond eindelijk gestopt met regenen. Ideaal om nog even de tuin in te gaan en snel wat bollen in de grond te steken. Op het gekwetter van wat koolmeesjes na was het heel stil in het binnenterrein. Tot er zich enkele tuinen verderop een gesprek ontspon tussen een moeder en haar kind. “Je moet wel oefenen. Je moet voor alles oefenen, of het nu voetbal is, tekenen of lezen. Anders zal je nooit iets kunnen. Wil jij later iemand worden die niets kan?”
Daar moest ik even voor gaan zitten, voor deze existentiële vraag die ik pats-boem over de tuinmuren heen in de schoot geworpen kreeg. Want wat is iets kunnen? En wat is niets kunnen? En waarom zou iets kunnen tijdens ons korte verblijf op aarde zoveel beter zijn dan niets kunnen?
Het antwoord van het kind heb ik niet gehoord. Maar even later weerklonk er een blokfluit in het binnengebied. Een volksdeuntje, wel vijftien keer opnieuw. Dit kind wordt later iemand die iets kan. Ik kan snel bollen in de grond steken.
Bettina Hubo